ECLI:NL:RBAMS:2023:6915

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
13/208217-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met Duitse nationaliteit en feiten van dubbele strafbaarheid

Op 1 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Rechtbank van Aschaffenburg, Duitsland. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat op 28 juni 2023 is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Duitsland in 1992, is momenteel gedetineerd in Nederland. Tijdens de zitting op 18 oktober 2023 was de opgeëiste persoon niet aanwezig, maar vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw, mr. E. Kolokatsi.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon klopt en dat hij de Duitse nationaliteit heeft. Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van strafbare feiten die ook in Nederland strafbaar zijn, waaronder oplichting en diefstal. De raadsvrouw betwistte de kwalificatie van de feiten, maar de officier van justitie stelde dat de feiten in redelijkheid als oplichting kunnen worden gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat de Duitse autoriteiten het lijstfeit 'oplichting' terecht hebben aangekruist.

De rechtbank concludeerde dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank staat de overlevering toe, waarbij de opgeëiste persoon wordt overgeleverd aan de Rechtbank van Aschaffenburg voor de feiten zoals beschreven in het EAB. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/208217-23
Datum uitspraak: 1 november 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 24 augustus 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 juni 2023 door de Rechtbank van Aschaffenburg, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Duitsland) op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
nu gedetineerd in de PI [detentieplaats] .
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 oktober 2023, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen, maar vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw, mr. E. Kolokatsi, advocaat in Amersfoort. Zij heeft verklaard dat de opgeëiste persoon haar uitdrukkelijk heeft gemachtigd namens hem het woord te voeren.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Duitse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van de Rechtbank van Aschaffenburg (Duitsland) van 6 april 2023, dossiernr: 306 Gs 676/23.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het lijstfeit ten onrechte is aangekruist, omdat de strafbare feiten die zijn omschreven moeten worden aangemerkt als gekwalificeerde diefstal in plaats van oplichting.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het lijstfeit in redelijkheid is aangekruist, omdat sprake is van diefstal door middel van het gebruik van gestolen bankpassen. Bovendien is ook gekwalificeerde diefstal strafbaar naar Nederlands recht.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het aan de uitvaardigende justitiële autoriteit is om, aan de hand van het recht van die lidstaat, te beoordelen of de strafbare feiten waarvoor overlevering wordt verzocht onder de hiervoor genoemde lijst vallen. Uitgangspunt is dat de rechtbank aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit is gebonden. [4]
Dat een feit, ondanks het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit, geen lijstfeit oplevert, kan niet direct tot weigering van de overlevering leiden. In zo’n geval moet de rechtbank nagaan of dat feit strafbaar is naar Nederlands recht. [5] Pas wanneer ook naar Nederlands recht de strafbaarheid van het feit ontbreekt, rijst de vraag of de rechtbank gebruik maakt van de haar in de OLW geboden facultatieve weigeringsgrond. [6]
Uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon in Duitsland wordt verdacht van:
diefstal met braak van een handtas uit een Audi;
diefstal uit een Volkswagen Golf;
diefstal, door met de uit de Audi weggenomen bankpassen bij verschillende banken in geldbedragen op te nemen;
poging tot diefstal, door met de uit de Audi weggenomen bankpassen bij verschillende banken geldbedragen op te nemen;
diefstal, door met één van de uit de Audi weggenomen bankpas goederen te kopen;
Ten aanzien van de onder 3, 4 en 5 omschreven strafbare feiten is de rechtbank van oordeel dat deze ook zouden kunnen worden gekwalificeerd als oplichting en dat de Duitse autoriteiten het daarmee het lijstfeit ‘oplichting’ in redelijkheid hebben aangekruist.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van deze feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
Ten aanzien van de onder 1 en 2 omschreven strafbare feiten ziet de rechtbank dat anders en kan niet zonder meer gesteld worden dat deze strafbare feiten als ‘oplichting’ kunnen worden aangemerkt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op de feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Ten aanzien van feit 1:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Ten aanzien van feit 2:
diefstal.
Verder blijkt uit de aanvullende informatie van 5 september 2023 dat deze feiten naar Duits recht worden bestraft met een maximale vrijheidsstraf voor de duur van 10 jaren.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit, anders dan de OLW vereist, niet tijdens het verhoor ter zitting aanstonds aangetoond.
De onschuldbewering leidt alleen om die reden al niet tot weigering van de overlevering. [7]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
de Rechtbank van Aschaffenburg(Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J. Thomas en P. Sloot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 1 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Recouvrement d’amendes de circulation routière)), punt 42.
5.HvJ EU 3 maart 2020, C-717/18, ECLI:EU:C:2020:142 (
6.Zie artikel 7 OLW.
7.Rechtbank Amsterdam, 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4340.