ECLI:NL:RBAMS:2023:6883

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
71/270118-22 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen in het kader van het onderzoek Coalcity II

Op 30 oktober 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in 2005, die beschuldigd werd van het medeplegen van witwassen. De zaak is voortgekomen uit het onderzoek Coalcity II, dat zich richtte op handel in verdovende middelen en witwassen. De verdachte heeft in de periode van 7 mei 2020 tot en met 19 juni 2020 verschillende contante bedragen in ontvangst genomen, waarvan het Openbaar Ministerie stelt dat deze afkomstig zijn uit misdrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in opdracht van zijn vader, grote contante bedragen heeft aangenomen en overgedragen aan derden, zonder dat hij kon aantonen dat deze gelden een legale herkomst hadden. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen, en dat de verdachte zich bewust was van de criminele herkomst van het geld. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van witwassen, maar heeft hem vrijgesproken van gewoontewitwassen, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij een gewoonte had gemaakt van het plegen van witwassen. De rechtbank heeft geen straf of maatregel opgelegd, rekening houdend met de jeugdige leeftijd van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 71/270118-22 (Promis)
Datum uitspraak: 30 oktober 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te ’ [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 31 augustus 2023 (inhoudelijke behandeling) en 30 oktober 2023 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie,
mrs. A.S. Bijleveld en M.P. Kok (hierna: de officier van justitie) en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Splinter, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door [persoon] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad), en door de ouders van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 7 mei 2020 tot en met 19 juni 2020 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van (gewoonte)witwassen, althans schuldwitwassen, van een totaalbedrag van 92.600,- euro, bestaande uit:
- 1.100,- euro op 7 mei 2020;
- 70.000,- euro op 5 juni 2020;
- 20.000,- euro op 12 juni 2020, en/of:
- 1.500,- euro op 19 juni 2020.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen van gewoontewitwassen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft daartoe primair aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de gelden uit enig misdrijf afkomstig zijn. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat verdachte niet redelijkerwijs hoefde te vermoeden dat de gelden van misdrijf afkomstig waren. De raadsvrouw heeft daarbij gewezen op de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde en op de omstandigheid dat hij vertrouwde op hetgeen zijn ouders hem hadden verteld, namelijk dat zijn vader geld verdiende met vastgoedprojecten en handel in kunst en horloges.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
4.3.1.
Inleiding
Het feit dat aan verdachte ten laste is gelegd, komt voort uit een onderzoek naar (onder meer) handel in verdovende middelen, witwassen en deelname aan een criminele organisatie dat de naam “Coalcity” heeft gekregen. In dit onderzoek zijn verschillende medeverdachten naar voren gekomen, waaronder de vader van verdachte, te weten: [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ).
Ook komen er in het onderzoek Coalcity andere medeverdachten naar voren, waaronder [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ). Zoals de officier van justitie op de zitting heeft aangevoerd, is [medeverdachte 3] inmiddels onherroepelijk veroordeeld voor onder meer medeplegen van gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie (onder meer met [medeverdachte 1] ). [2]
Hierna zal de rechtbank ingaan op verschillende chatberichten. Hiervoor acht de rechtbank de volgende vaststellingen van belang.
Telefoons
In de woning van [medeverdachte 1] (waar ook zijn zoon, verdachte, woonachtig is) is een telefoon met telefoonnummer * [telefoonnummer 1] aangetroffen. Uit onderzoek naar de telefoon blijkt dat de gebruiker van dit nummer wordt aangesproken met onder meer ‘ [naam 1] ’, ‘ [naam 2] ’ en ‘ [naam 3] ’. [3] De rechtbank stelt vast dat, gelet op de omstandigheid waar de telefoon is aangetroffen, in samenhang met voornoemde voor- en achternaam van de medeverdachte, deze telefoon aan [medeverdachte 1] toebehoort.
Uit onderzoek van de politie is gebleken dat [medeverdachte 3] gebruik maakt van telefoonnummer * [telefoonnummer 2] . In de telefoon van [medeverdachte 1] zijn chatgesprekken in de app [app 1] aangetroffen tussen [medeverdachte 1] en de gebruiker van dit telefoonnummer. [medeverdachte 1] vraagt via [app 1] of [medeverdachte 3] de app ‘ [app 2] ’ wil installeren en zijn code door te sturen. [medeverdachte 3] laat vervolgens weten dat zijn [app 2] -code * [code] is. [4] De rechtbank stelt daarom vast dat deze [app 2] -code wordt gebruikt door medeverdachte [medeverdachte 3] .
Daarnaast is bij dezelfde doorzoeking in de woning van [medeverdachte 1] een telefoon (Apple iPhone XS Max) in beslag genomen. Op deze telefoon staat de app [app 2] geïnstalleerd, waarbij er gebruik werd gemaakt van de [app 2] -ID ‘ [accountnaam] ’. [5] Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat deze telefoon aan verdachte toebehoort en hij deze gebruikt, hetgeen door verdachte ook niet is weersproken.
Hierna zal worden besproken wat uit het berichtenverkeer via [app 2] tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en verdachte met betrekking tot het tenlastegelegde naar voren is gekomen.
4.3.2.
Chatgesprekken
7 mei 2020
Uit chatberichten die zijn aangetroffen in de telefoon van [medeverdachte 1] blijkt dat hij ( [initialen medeverdachte 1] ) op 7 mei 2020 de volgende berichten stuurt aan [medeverdachte 3] ( [initialen medeverdachte 3] ):
[initialen medeverdachte 1] : Ik ben nog onderweg dus geef ff 1100 aan [voornaam verdachte] en die kleine turk komt 3500 ophalen. (…)
[initialen medeverdachte 3] : Oké laat die Turk maar naar [naam restaurant] komen na het eten dan.
[initialen medeverdachte 1] : Ok is goed. (…) Thanks. [6]
Op diezelfde dag vindt het volgende gesprek plaats tussen [medeverdachte 1] ( [initiaal medeverdachte 1] ) en verdachte ( [initiaal verdachte] ):
[initiaal medeverdachte 1] : Ben je thuis. (…) Kan je even geld aanpakken van [voornaam 1 medeverdachte 3] .
[initiaal verdachte] : Ja dat is goed. Voor wie mama.
[initiaal medeverdachte 1] : Nee voor mij. 1100.
[initiaal verdachte] : Oke.
[initiaal verdachte] ; Zeg maar hoelaat Etos
[initiaal verdachte] : Er is
(…)
[initiaal medeverdachte 1] : Hij is er
[initiaal verdachte] : Ik heb je geld.
[initiaal medeverdachte 1] : Thanks. [7]
De rechtbank begrijpt uit deze berichten, in samenhang bezien, dat met ‘ [voornaam 1 medeverdachte 3] ’ medeverdachte [medeverdachte 3] (wiens voornamen [voornaam 1 medeverdachte 3] [voornaam 2 medeverdachte 3] zijn) wordt bedoeld. De rechtbank begrijpt verder dat [medeverdachte 3] in opdracht van [medeverdachte 1] op 7 mei 2020 een contant bedrag van 1.100,- euro naar verdachte heeft gebracht, waarna verdachte dit geld heeft aangenomen.
5 juni 2020
Uit chatberichten die zijn aangetroffen in de telefoon van [medeverdachte 1] blijkt dat hij ( [initialen medeverdachte 1] ) op 5 juni 2020 de volgende berichten stuurt aan [medeverdachte 3] ( [initialen medeverdachte 3] ):
[initialen medeverdachte 1] : Ok je krijgt 20 mee. En je krijgt op die 2e token 300 mee. (…) Dan rij je naar mijn huis. En tel je daar. Je geeft [voornaam verdachte] 70k. Daarvan pak je voor je zelf 500.
[initialen medeverdachte 1] : Die 250 breng je naar amsterdam. Adres en token krijg je nog.
[initialen medeverdachte 3] : Oké.
[initialen medeverdachte 1] : Top. [voornaam verdachte] weet ervan
[initialen medeverdachte 1] : Dus hoeveel haal je nu op
[initialen medeverdachte 3] : 320. [8]
Op diezelfde dag vindt het volgende gesprek plaats tussen [medeverdachte 1] ( [initiaal medeverdachte 1] ) en verdachte ( [initiaal verdachte] ):
[initiaal medeverdachte 1] : Hoe laat ben je alleen? Want mama gaat toch eten.
[initiaal verdachte] : Al sinds 5 uur. Ben ik alleen met [naam 4] .
[initiaal medeverdachte 1] : Ok dan komt [voornaam 1 medeverdachte 3] straks langs.
(…)
[initiaal medeverdachte 1] : Laat hem binnen en pak van het geld dat hij brengt 70k eraf en verstop ff voor mij bij jou boven. Geef [voornaam 1 medeverdachte 3] er 500 van.
(…)
[initiaal medeverdachte 1] : Geregeld ?
[initiaal verdachte] : Ja. Ik heb 69.
[initiaal medeverdachte 1] : Top bedankt. [9]
De rechtbank begrijpt uit deze berichten, in samenhang bezien, dat met ‘ [voornaam verdachte] ’ verdachte (‘ [voornaam verdachte] ’) wordt bedoeld. Verder begrijpt de rechtbank dat [medeverdachte 3] , in opdracht van [medeverdachte 1] , een totaalbedrag van ‘320’ meekrijgt, met bijbehorende tokens. Hiervan moet [medeverdachte 3] ‘70k’ aan verdachte geven en mag [medeverdachte 3] zelf een bedrag van ‘500’ houden. Vervolgens moet hij ‘250’ naar Amsterdam brengen.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij een bedrag van 7.000,- euro in ontvangst heeft genomen. Hij heeft daarbij verwezen naar de verklaring van zijn vader bij de rechter-commissaris van 15 december 2022, waarin [medeverdachte 1] verklaart dat ‘70k’ niet stond voor 70.000,- euro, maar voor een bedrag van 7.000,- euro. Volgens [medeverdachte 1] (en verdachte) past dit ook veel beter bij de commissie van [medeverdachte 3] ter hoogte van 500,- euro.
De rechtbank overweegt dat in het normale spraakgebruik de toevoeging van een ‘k’ achter een bedrag staat voor ‘duizend’. Dat in het chatbericht door [medeverdachte 1] ook in dit geval met ‘70k’ een bedrag van 70.000,- euro werd bedoeld (en dus niet 7.000,- euro) blijkt ook wel uit de berichten, nu [medeverdachte 1] instrueert dat [medeverdachte 3] ‘20’ en ‘300’ meekrijgt (de rechtbank begrijpt: een totaalbedrag van 320.000,- euro) en daarvan ‘250’ (de rechtbank begrijpt: een bedrag van 250.000,- euro) naar Amsterdam moet brengen. Wat overblijft is een bedrag van 70.000,- euro (‘70k’). Dat [medeverdachte 3] vervolgens daarvan 500,- euro heeft gekregen, volgt uit het laatste bericht van verdachte. Verdachte geeft aan dat hij ‘69’ heeft gekregen (de rechtbank begrijpt: een bedrag van 69.000,- euro).
De rechtbank acht zowel de verklaring van [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris op dit punt als ook de verklaring van verdachte ter zitting dan ook volstrekt ongeloofwaardig en stelt vast dat verdachte op 5 juni 2020 een contant bedrag van ongeveer 70.000,- euro in ontvangst heeft genomen.
12 juni 2020
Uit chatberichten die zijn aangetroffen in de telefoon van [medeverdachte 1] blijkt dat hij ( [initiaal medeverdachte 1] ) op 12 juni 2020 de volgende berichten stuurt aan verdachte ( [initiaal verdachte] ):
[initiaal medeverdachte 1] : Ben je alleen thuis.???
[initiaal verdachte] : Ja.
[initiaal medeverdachte 1] : Ok kan jij ff 20.000 pakken boven. In een tasje doen en aan [voornaam medeverdachte 2] geven straks.
[initiaal verdachte] : Ja. (…)
[initiaal medeverdachte 1] : En doe het alleen dat niemand het ziet.
[initiaal verdachte] : Ja. (…)
[initiaal verdachte] : **Stuurt onderstaande afbeelding**
[initiaal medeverdachte 1] : Ok achter die jasjes. Ligt een tasje.
(…)
[initiaal verdachte] : Ja ik heb een stapel van 20. **Stuurt onderstaande afbeelding**
[initiaal verdachte] : Die is 20 dat weet ik nog.
[initiaal medeverdachte 1] : Top. Doe in tasje. Verstop ergens en als [voornaam medeverdachte 2] zo is geef je het. Verstop die andere tas werr achter de jasjes. Thanks.
[initiaal verdachte] : Ja gedaan. Hoelaat komt die ongeveer. (…)(…)
[initiaal verdachte] : Kan die niet wachten dan.
[initiaal medeverdachte 1] : Nee moet iemand uit de bak.
[initiaal verdachte] : Oke Hoelaat kom die dan.
[initiaal medeverdachte 1] : uurtje.
[initiaal verdachte] : Oke maar dan is mama wreek, komt wel goed.
[initiaal medeverdachte 1] : waar moet ik hem dan heen laten komen.
[initiaal verdachte] : gewoon op [straatnaam] niet precies voor de deur. (…) gewoon om de hoek.
(…)
[initiaal medeverdachte 1] : Geef hem ff 100 euro extra.
[initiaal verdachte] : Ja. (…) lk heb 100€ uit die koffie tas gepakt ik was vergeten welke jas. [10]
Hiernaast zijn er berichten tussen [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] onderkend, waarin [medeverdachte 1] op 12 juni 2020 aan [medeverdachte 2] vraagt om met spoed 20.000 euro op te halen bij verdachte. [11] De rechtbank begrijpt uit deze berichten dat verdachte in opdracht van zijn vader op 12 juni 2020 in de woning van verdachte een contant bedrag van 20.000,- euro uit de kast heeft gepakt om dit aan medeverdachte [medeverdachte 2] ( [voornaam medeverdachte 2] ) te geven. Verdachte moest dit doen zonder dat zijn moeder daar achter kwam. Hij moest daarom het geld in een tasje verstoppen. Medeverdachte [medeverdachte 2] zou vervolgens het geld komen ophalen. Er moest namelijk ‘iemand uit de bak’. [medeverdachte 2] heeft nadien een foto van een stortingsbewijs (20.020,- euro) en een foto van een afschrijving van 20.000,- naar het CJIB gestuurd naar [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft hierop geantwoord aan [medeverdachte 2] : ‘Jongen is los. Top’. [12]
19 juni 2020
Uit chatberichten die zijn aangetroffen in de telefoon van [medeverdachte 1] blijkt dat hij ( [initialen medeverdachte 1] ) op 19 juni 2020 de volgende berichten stuurt aan [medeverdachte 3] ( [initialen medeverdachte 3] ):
[initialen medeverdachte 1] : Haal ff 1500 bij [voornaam verdachte] op. En breng bij die kleine turk.
[initialen medeverdachte 3] : Oké (…) kan met 30 min rijden.
[initialen medeverdachte 1] : Ok top.
(…)
[initialen medeverdachte 3] : Alles geregeld. Hij is weer blij. [13]
De rechtbank begrijpt uit deze berichten dat [medeverdachte 3] in opdracht van [medeverdachte 1] op 19 juni 2020 een contant bedrag van 1.500,- euro bij verdachte heeft opgehaald en naar ‘die kleine turk’ heeft gebracht.
4.3.3.
Beoordelingskader
De vraag is of verdachte bovengenoemde geldbedragen heeft witgewassen. Er is geen direct bewijs dat de bedragen die verdachte in ontvangst heeft genomen, heeft beheerd en/of heeft overgedragen van misdrijf afkomstig zijn. In dat geval kan een verdachte toch worden veroordeeld voor witwassen als het op grond van de feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat het geld uit misdrijf afkomstig is. Om te beoordelen of van die situatie sprake is, wordt in de rechtspraak een beslissingsschema gehanteerd. [14]
De eerste vraag die moet worden beantwoord, is of het Openbaar Ministerie erin geslaagd is bewijs aan te dragen dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen van de geldbedragen. Als sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij dit vermoeden weerlegt door het geven van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van het geld.
Als de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, is het aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door de verdachte gestelde herkomst van het voorwerp. Als het Openbaar Ministerie dat onderzoek heeft verricht, is het aan de rechter om te oordelen of voldoende kan worden uitgesloten dat het voorwerp van de tenlastelegging een legale herkomst heeft en dat een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is. Als een legale herkomst voldoende kan worden uitgesloten, is bewezen dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp ‘uit enig misdrijf afkomstig is’.
4.3.4.
Toepassing van het beoordelingskader
De rechtbank vindt dat ten aanzien van de contante bedragen van 1.100,- euro, 70.000,- euro, 20.000,- euro en 1.500,- euro sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Verdachte heeft in opdracht van zijn vader grote contante bedragen aangenomen en verstopt in de kast van een woning die hij deelde met zijn vader. Ook heeft hij in opdracht van zijn vader grote contante bedragen aan personen gegeven. In één geval blijkt dat de medeverdachte daarbij voorafgaand ook gebruik heeft gemaakt van tokens. De rechtbank begrijpt uit het voorgaande dat het steeds ging om geld van [medeverdachte 1] . Van [medeverdachte 1] zijn vrijwel geen inkomensgegevens bekend, behoudens een nettoloon van 73.847,- euro in 2015 en van 2.956,- in 2016. [15]
Van verdachte mag daarom een verklaring over de herkomst van het geld worden verwacht. Bij de politie heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroepen. Drie jaar later, op 31 augustus 2023 heeft hij ter zitting een schriftelijke verklaring overgelegd. Daarin staat dat zijn vader koopman is en hij geld verdient met in- en verkoop van panden, horloges en kunst en hij niet beter weet dan dat het geld daar vandaan komt. Deze verklaring kan, mede gelet op het tijdstip waarop die is gedaan en het onderzoek dat al was gedaan naar de inkomenspositie van [medeverdachte 1] , niet gelden als een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring van verdachte.
Dat verdachte op de zitting heeft aangegeven dat hij zich over de eventuele ontvangst en overdracht van de geldbedragen weinig kan herinneren en heeft verwezen naar de verklaring van [medeverdachte 1] , die heeft aangegeven dat het gaat om legale gelden, maakt dit niet anders.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen die de verdachte heeft ontvangen, bewaard en heeft overgedragen uit enig misdrijf afkomstig waren.
4.3.5
Weten of redelijkerwijs moeten vermoeden?
De vraag die tot slot voorligt is of verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig waren.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte wetenschap heeft gehad van de criminele herkomst van de geldbedragen, in die zin dat hij - minst genomen - bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het geld uit misdrijf afkomstig was. Gelet op de grote hoeveelheden contant geld die verdachte in opdracht van zijn vader in ontvangst moest nemen en overdragen, en de heimelijke manier waarop dat moest gebeuren, is de rechtbank van oordeel dat verdachte welbewust op de koop toe heeft genomen dat die bedragen uit misdrijf afkomstig waren. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit de berichten blijkt dat de moeder van verdachte van niets mocht weten en de geldoverdracht van 12 juni 2020 bovendien was bedoeld om een bedrag aan het CJIB te betalen. [medeverdachte 1] berichtte verdachte immers dat er ‘iemand uit de bak’ moest. Verdachte heeft daarnaast op de zitting aangegeven dat hij, ook op veertienjarige leeftijd, vond dat het om heel grote bedragen ging.
De omstandigheid dat verdachte jong was en niet wist dat zijn vader in het verleden eerder met justitie in aanraking is gekomen, doet daaraan niet af in het licht van voornoemde feiten en omstandigheden.
Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan witwassen.
4.3.6.
Medeplegen
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en in ieder geval [medeverdachte 1] is komen vast te staan. Verdachte heeft immers in opdracht van zijn vader grote contante bedragen aangenomen, bewaard en weer overgedragen. De chatgesprekken geven blijk van een nauwe en bewuste samenwerking. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
De rechtbank merkt overigens op dat [medeverdachte 1] bij vonnis (parketnummer 13/997042-19) van gelijke datum als het onderhavige vonnis wordt veroordeeld voor medeplegen van gewoontewitwassen, twee drugstransporten en deelname aan een criminele organisatie. [medeverdachte 2] wordt bij vonnis (parketnummer 71/270108-22) van gelijke datum als het onderhavige vonnis onder meer veroordeeld voor medeplegen van gewoontewitwassen.
4.3.7.
Gewoontewitwassen
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van gewoontewitwassen. Verdachte heeft, in iets meer dan één maand, vier witwashandelingen verricht. Daarmee is niet komen vast te staan dat sprake is geweest van witwassen van een zodanige omvang en continuïteit dat verdachte van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
4.4.
Conclusie
Op basis van de wettige bewijsmiddelen, tezamen en in onderlinge samenhang bezien, heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen in de periode van 7 mei 2020 tot en met 19 juni 2020.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
in de periode van 7 mei 2020 tot en met 19 juni 2020 te Den Haag, tezamen en in vereniging met een ander, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, hierin bestaande dat hij, verdachte, en zijn mededader telkens geldbedragen, te weten een totaalbedrag van 92.600,- euro, bestaande uit:
- 1.100,- euro op 7 mei 2020, en:
- 70.000,- euro op 5 juni 2020, en:
- 20.000,- euro op 12 juni 2020, en:
- 1.500,- euro op 19 juni 2020,
hebben verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader wisten dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van 35 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 17 dagen, met een proeftijd van één jaar.
De officier van justitie heeft daarbij onder meer gewezen op de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van het feit, de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en het tijdsverloop.
8.2.
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat aan verdacht geen straf of maatregel dient te worden opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht van toepassing dient te worden verklaard.
De raadsvrouw heeft daarbij onder meer gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die naar voren komen uit de rapporten van de Raad en hetgeen daaromtrent is toegelicht op de zitting, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en het tijdsverloop. De raadsvrouw heeft daarbij met name gewezen op de gezagsverhouding waarin verdachte stond tegenover zijn vader.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle omstandigheden, aanleiding bestaat om de officier van justitie niet te volgen in de eis.
Bij de afweging of en zo ja, welke straf moet worden opgelegd spelen verschillende factoren een rol zoals de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. Ook zijn het tijdsverloop en het doel dat de rechtbank zou willen bereiken met het opleggen van een straf van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Door grote hoeveelheden geld die zijn verkregen uit criminele activiteiten in de reguliere economie om te zetten, wordt de integriteit van het economische verkeer aangetast. Dit is een bedreiging voor de integriteit van het financiële handelsverkeer. Dit zou oplegging van een taakstraf rechtvaardigen.
De rechtbank overweegt over de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd als volgt.
Verdachte is op veertienjarige leeftijd door zijn eigen vader ingezet om strafbare feiten te plegen. Hij is daarbij mogelijk door zijn vader in gevaar gebracht doordat hij zulke grote geldbedragen thuis moest bewaren en zowel thuis, als op de openbare weg dergelijke bedragen moest aannemen of overdragen. Verdachte is daarbij in een loyaliteitsconflict tussen zijn ouders gebracht. De vader van verdachte wees hem immers erop dat zijn moeder van de ‘klusjes’ die hij uitvoerde niets mocht afweten. Hoewel verdachte ook als veertienjarige verantwoordelijk is voor zijn eigen handelen, houdt de rechtbank met deze omstandigheden wel in vergaande mate rekening in het voordeel van verdachte.
Over de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank onder meer het rapport van de Raad van 13 mei 2022 gelezen en geluisterd naar wat raadsonderzoeker [persoon] heeft gezegd op de inhoudelijke zitting. De Raad ziet geen aanleiding om via het jeugdstrafrecht op een gedragsverandering aan te dringen door middel van een leerstraf. Verdachte lijkt niet te hebben gehandeld uit een aantoonbaar verkeerd gedragspatroon. Er is ook geen sprake van een grote mate van beïnvloedbaarheid. Verdachte heeft inmiddels een baan en volgt een opleiding. Daarnaast heeft de moeder van verdachte op eigen initiatief hulpverlening ingeschakeld.
Ook heeft de rechtbank de schriftelijke verklaring van de moeder van verdachte van eind mei 2023 gelezen en geluisterd naar wat de ouders van verdachte op de inhoudelijke zitting naar voren hebben gebracht. De moeder van verdachte heeft aangegeven dat zij erg trots is op verdachte en dat hij alle mogelijke hulp heeft aangenomen. De vader van verdachte heeft laten weten dat hij verschrikkelijk veel spijt heeft dat hij zijn zoon hierbij heeft betrokken.
De rechtbank vindt dat de adviezen van de Raad en wat de moeder over verdachte heeft geschreven en gezegd ter zitting ten voordele van verdachte moeten worden meegewogen.
De rechtbank heeft gekeken naar het Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 29 augustus 2023. Verdachte is op 18 mei 2022 is veroordeeld door de Kinderrechter in Den Haag voor vermogensdelicten en wapenbezit, waarvoor aan hem een leerstraf is opgelegd.
Ook het aanzienlijke tijdsverloop in de onderhavige zaak speelt een rol bij de beslissing van de rechtbank. De redelijke termijn is fors overschreden. Als beginpunt van die termijn kan in dit geval het eerste verhoor van verdachte op 11 december 2020 gelden. In geval van toepassing van jeugdstrafrecht, zoals in deze zaak, dient in beginsel binnen 16 maanden vonnis te worden gewezen. Deze zaak eindigt in eerste aanleg met dit eindvonnis van 30 oktober 2023. Hoewel het Openbaar Ministerie heeft geprobeerd om eerder duidelijkheid te krijgen omtrent de proceshouding van verdachte en de mogelijkheden om de zaak buitengerechtelijk af te doen – en daarop volgens de officier van justitie weinig respons is gekomen van de verdediging – heeft de zaak desalniettemin heel erg lang geduurd. Deze vertraging is niet aan verdachte te wijten. De redelijke termijn is dan ook overschreden met ongeveer anderhalf jaar.
Nu verdachte na de feiten in deze zaak is veroordeeld door de Kinderrechter in Den Haag, houdt de rechtbank rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank merkt op dat het jeugdstrafrecht wordt gekenmerkt door het pedagogisch karakter ervan. Van een strafoplegging dient vooral een pedagogische meerwaarde uit te gaan.
Gelet op alle voornoemde omstandigheden in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat van een strafoplegging - ook in voorwaardelijke vorm - geen pedagogische meerwaarde is te verwachten. De ernst van het feit is ook niet zodanig dat een straf toch is aangewezen. De rechtbank vindt dan ook dat aan verdachte geen straf of maatregel moet worden opgelegd, en zal ten aanzien van de feiten volstaan met het uitspreken van een schuldigverklaring.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Bepaalt dat
geen straf of maatregelwordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. E. Akkermans en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 oktober 2023.
[…]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Voor zover daarbij wordt verwezen naar genummerde bijlagen behorend bij rubrieken, is de numerieke aanduiding te vinden in het bestand ‘Index procesdossier 26Coalcity 4e aanvulling 11-6-21’.
2.Rb. Amsterdam 8 juli 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:8280.
3.Rubriek 05 – Bijlage 149, p. 52140 (Opdrachten [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] ).
4.Rubriek 05 – Bijlage 149, p. 52140 (Opdrachten [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] ).
5.Rubriek 05 – Bijlage 110, p. 51832 (Chatgesprekken [app 2] tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] ).
6.Rubriek 05 – Bijlage 149, p. 52165 – 52166 (Opdrachten [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] ).
7.Rubriek 05 – Bijlage 110, p. 51832 - 51833 (Chatgesprekken [app 2] tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] ).
8.Rubriek 05 – Bijlage 149, p. 52175 – 52178 (Opdrachten [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] ).
9.Rubriek 05 – Bijlage 110, p. 51833 (Chatgesprekken [app 2] tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] ).
10.Rubriek 05 – Bijlage 110, p. 51833 - 51836 (Chatgesprekken [app 2] tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] ).
11.Proces-verbaal Zaaksdossier 04a – Zaak Witwassen, met proces-verbaalnummer LERAG18014-1853-A, p. 43.
12.Proces-verbaal Zaaksdossier 04a – Zaak Witwassen, met proces-verbaalnummer LERAG18014-1853-A, p. 43.
13.Rubriek 5 - Bijlage 149, p. 52180 (Opdrachten [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] ).
14.Vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352.
15.PV verstrekking gevorderde gegevens ex art 126nd lid 1 Sv, proces-verbaalnummer LERAG18014-3373. In digitaal dossier van verdachte getiteld ‘iCov [medeverdachte 1] ’.