ECLI:NL:RBAMS:2023:6804

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
13/210840-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel van Polen

Op 26 oktober 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door de District Court in Lublin, Polen, is uitgevaardigd. Het EAB, dat op 18 juli 2023 is uitgevaardigd, verzoekt om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1993, voor de tenuitvoerlegging van verschillende vrijheidsstraffen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 12 oktober 2023 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft en dat zijn persoonsgegevens correct zijn. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd op basis van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld, inclusief de vonnissen van de Lublin-Zachód Provinciale Rechtbank, en heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de processen die tot de vonnissen hebben geleid. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en een gemachtigd advocaat had. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon is, gezien zijn verantwoordelijkheid om bereikbaar te zijn voor de Poolse autoriteiten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen toegestaan voor de feiten zoals beschreven in het EAB. De uitspraak is gedaan door mr. A.J. Scheijde, voorzitter, en mrs. J. van Zijl en L. Sanders, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. C.W. van der Hoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/210840-23
Datum uitspraak: 26 oktober 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 23 augustus 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 juli 2023 door
the District Court in Lublin, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
verblijvende op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 12 oktober 2023, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, advocaat in Zoetermeer, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een:
I. judgment of the District Court of Lublin dated December 14th 2020 (IV K 376/16);
II. judgment of the Lublin-Zachód Provincial Court of Lublin dated December 29th 2020 (IV K 608/20);
III. judgment of the Lublin-Zachód Provincial Court of Lublin dated December 28th 2018 (IV K 295/18);
IV. judgment of the Lublin-Zachód Provincial Court of Lublin dated December 10th 2020 (IV K 650/20).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen voor de duur van één jaar en zes maanden (IV K 376/16), één jaar (IV K 608/20), één jaar (IV K 295/18) en zes maanden (IV K 650/20) door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straffen resteren volgens het EAB nog één jaar, vijf maanden en 28 dagen (IV K 376/16), elf maanden en 28 dagen (IV K 608/20), één jaar (IV K 295/18) en zes maanden (IV K 650/20). De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
De vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
I.
Vonnis met nummer IV K 376/16
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort samengevat - zich de omstandigheid als genoemd in artikel 12, sub b, OLW heeft voorgedaan. In het EAB is in onderdeel d) immers aangekruist dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces en dat hij een gemachtigd advocaat had die hem tijdens het proces heeft verdedigd. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is, gelet hierop, niet van toepassing.
II.
Vonnis met nummer IV K 608/20
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort samengevat - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 6 september 2023 volgt dat de opgeëiste persoon bij het politieverhoor op 30 juli 2020 een adres heeft opgegeven. Hij is toen gewezen op de verplichting om iedere adreswijziging door te geven en op de gevolgen indien hij dit niet zou doen, te weten dat een betekening van de dagvaarding aan het laatst bekende adres rechtsgeldig zal zijn en dat de procedure in zijn afwezigheid kan worden gevoerd. De oproep voor de zitting is vervolgens naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres gestuurd.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte van de verdenking jegens hem, van het feit dat er mogelijk een strafrechtelijke procedure zou volgen en dat hij bereikbaar voor de Poolse autoriteiten moest zijn. Zo de opgeëiste persoon al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
III.
Vonnis met nummer IV K 295/18
De rechtbank overweegt dat als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dat dan de laatste van die beslissingen relevant is voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [4]
Uit de aanvullende informatie van 6 september 2023 volgt dat er een proces in hoger beroep heeft plaatsgevonden, waarbij de zaak ten gronde is behandeld. De rechtbank zal daarom alleen het proces in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort samengevat - zich de omstandigheid als genoemd in artikel 12, sub b, OLW heeft voorgedaan. In de aanvullende informatie van 25 september 2023 is in het formulier van onderdeel d) aangekruist dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces en dat hij een gemachtigd advocaat had die hem tijdens het proces heeft verdedigd. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is, gelet hierop, niet van toepassing.
IV.
Vonnis met nummer IV K 650/20
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Dit betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten met betrekking tot vonnis I met nummer IV K 376/16 aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 8, te weten:
1) deelneming aan een criminele organisatie;
8) fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten betreffende de vonnissen met kenmerken IV K 608/20, IV K 295/18 en IV K 650/20 niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW in verbinding met artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
mishandeling;
medeplegen van mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaken, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

6.Aanhoudingsverzoek

De raadsman heeft verzocht om de zaak aan te houden, omdat de opgeëiste persoon in Polen heeft verzocht om een verzamelvonnis, waarvan ook de vonnissen in het EAB onderdeel zouden moeten uitmaken. Verzocht zal worden om een lagere straf of een andere strafmodaliteit. In dat laatste geval zullen de Poolse vonnissen het leven van de opgeëiste persoon in Nederland niet onderbreken. Het verzoek is op 29 september 2023 in Polen ingediend en de procedure duurt ongeveer vier maanden. De raadsman heeft een kopie van het verzoek in het Pools overgelegd. Het verzoek is de zaak aan te houden totdat het in Polen verzochte verzamelvonnis gewezen is.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen aanhouding.
De rechtbank wijst het aanhoudingsverzoek af en overweegt als volgt. Onduidelijk is wanneer het verzoek tot het wijzen van een verzamelvonnis zal worden behandeld, of dan inderdaad een verzamelvonnis voor alle in het EAB genoemde vonnissen zal worden gewezen en of de Poolse rechter in het verzamelvonnis, als gewezen, de strafmodaliteit ook daadwerkelijk zal aanpassen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de in Polen verzochte procedure tot het wijzen van een verzamelvonnis af te wachten.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 266, 267, 285, 300, 304 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Lublin(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 26 oktober 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, C-270/17 PPU (Tupikas), ECLI:EU:C:2017:628.
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (