ECLI:NL:RBAMS:2023:6756

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
C/13/739617 / HA RK 23-291
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter E. Pennink

Op 25 september 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam, in de persoon van de wrakingskamer, een verzoek tot wraking afgewezen dat op 18 september 2023 was ingediend. Het verzoek was gericht tegen mr. E. Pennink, kantonrechter te Amsterdam. De verzoeker, die in de procedure als opposant en eiser in conventie optreedt, stelde dat de rechter niet op basis van de schriftelijk ingediende feiten had geoordeeld, maar op basis van aannames en vooringenomenheid, wat volgens hem in strijd zou zijn met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft echter vastgesteld dat het verzoek geen concrete feiten of omstandigheden bevatte die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel zouden trekken. Bovendien is overwogen dat een rechterlijke beslissing, zoals een tussenuitspraak, geen grond kan vormen voor wraking, zoals eerder is vastgesteld in een arrest van de Hoge Raad. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk en ongegrond was, en heeft besloten om het verzoek tot wraking af te wijzen. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 18 september 2023 ingekomen en onder rekestnummer C/13/739617 / HA RK 23/291 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. E. Pennink, kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het navolgende processtuk:
 het wrakingsverzoek van 18 september 2023;
 de schriftelijke reactie van de rechter met bijlage.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust.

2.De feiten en het verzoek

2.1.
De rechter heeft op 1 september 2023 een tussenvonnis gewezen waarbij verzoeker opposant, tevens eiser in conventie is.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Als uitgangspunt voor de beoordeling geldt dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, behoudens bewijs van het tegendeel. Daarnaast geldt dat ook de objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid grond kan zijn voor wraking.
3.3.
In zijn arrest van 25 september 2018 (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413) heeft de Hoge Raad overwogen dat
het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking; wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
Bij de beantwoording van de vraag of de motivering van een dergelijke (tussen)beslissing getuigt van vooringenomenheid, moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.4.
Verzoeker heeft aangevoerd:
“Op grond van art6 Evrm wraak ik rechter E,. Pennink.
De rechter heeft niet geoordeeld op basis van schriftelijk feiten die voorgelegd zijn, maar op basis van aannames/vooringenomenheid dit is strijdig met art.6 EVRM.
Doordat de rechter het niet noodzakelijk heeft gevonden om de zaak in een zitting te behandelen, ondanks het maandenlang uitstellen van de uitspraak, of schriftelijk vragen te stellen en uiteindelijk op 1 september, ontvangen op 6 september 2023, een deeluitspraak te doen, heeft hij zichzelf de gelegenheid ontnomen om vragen ter verduidelijking te stellen waar mogelijk nodig.
Hiermee de gelegenheid scheppend om gebruik/misbruik te kunnen maken van art.21 Rv.”
3.5.
Het verzoek bevat geen concrete feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het verzoek is in zoverre kennelijk niet-ontvankelijk. Het verzoek is voorts gericht tegen de beslissing van de rechter een tussenuitspraak te doen zonder mondelinge behandeling. Een rechterlijke beslissing is geen grond voor wraking zoals is beslist in het hierboven genoemde arrest. Het verzoek is daarom tevens kennelijk ongegrond. Een mondelinge behandeling kan achterwege blijven.
4. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
 wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. P.B. Martens, voorzitter, N.C.H. Blankevoort en A.W.J. Ros, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 september 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.