In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op grond van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy III Criminal Division in Kielce, Polen, op 28 april 2011. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, is in Nederland verblijvend en heeft een verzoek tot overlevering ontvangen voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van één jaar en zes maanden, die voorwaardelijk was opgelegd in 2002. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor de beslissing op het overleveringsverzoek is verstreken, maar dat dit de rechtbank niet ontslaat van haar verplichting om te beslissen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, wat betekent dat de overlevering kan worden geweigerd indien de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland kan plaatsvinden.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overlevering moet worden geweigerd op basis van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW, omdat de tenuitvoerleggingstermijn naar Nederlands recht is verjaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon sinds 30 november 2007 in Nederland woont en dat hij geen eerdere veroordelingen heeft voor soortgelijke delicten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verjaring van de tenuitvoerleggingstermijn op 14 december 2020 is ingetreden, en dat de aanhouding van de opgeëiste persoon in Nederland op 28 april 2015 geen invloed heeft gehad op deze termijn. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en vastgesteld dat er geen aanleiding is om van deze weigeringsgrond af te wijken.