ECLI:NL:RBAMS:2023:6578

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
20 oktober 2023
Zaaknummer
13/031644-23 (voorheen: 13/751524-15)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel en gelijktijdige bevel tot tenuitvoerlegging van vrijheidsstraf in Nederland

Op 17 oktober 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat strekt tot aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van drie jaar en zes maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft, waardoor hij gelijkgesteld kan worden met een Nederlander. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd op basis van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW), omdat de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde straf kan worden overgenomen in Nederland. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verjaringstermijn voor de tenuitvoerlegging van de straf niet is verstreken, en dat er geen wettelijke grondslag meer bestaat voor de gevangenhouding van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft daarom de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf bevolen en deze onmiddellijk geschorst. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/031644-23 (voorheen: 13/751524-15)
Datum uitspraak: 17 oktober 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 5 augustus 2015 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 april 2015 door
the Regional Court in KatowicePolen, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1971,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres], [plaats],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 2 oktober 2015, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K.A. Kieft, die waarnam voor
mr. C.H. van Keulen, beiden advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen om de door hem overgelegde stukken die zien op zijn onafgebroken en rechtmatig verblijf in Nederland, aan te vullen met stukken over 2015 .
De behandeling van het EAB is met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 4 februari 2016, in aanwezigheid van mr. R. Vorrink, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw
mr. C.H. van Keulen en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de behandeling van de vordering op 4 februari 2016 voor onbepaalde tijd aangehouden om in een andere zaak gestelde prejudiciële vragen af te wachten, die ook van belang zouden kunnen zijn voor de afdoening van deze zaak.
De behandeling van het EAB is met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 3 oktober 2023, in aanwezigheid van mr. C.L.E. McGivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw,
mr. C.W. Dirkzwager, advocaat in Amsterdam, die waarneemt voor haar kantoorgenoot
mr. C.H. van Keulen en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [3] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding (tot aan de uitspraak). [4]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt
enforceable judgment of the District Court in Sosnowiec(Polen) van
14 november 2002 met zaaknummer III K 759/01.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [5]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [6]
In de aanvullende informatie van 11 september 2023 staat dat er een proces in hoger beroep heeft plaatsgevonden waar de zaak ten gronde is behandeld. De rechtbank zal daarom alleen de procedure in hoger beroep aan artikel 12 OLW toetsen. Voornoemde aanvullende informatie vermeldt dat de opgeëiste persoon met zijn advocaat aanwezig was bij het proces in hoger beroep, hetgeen door de opgeëiste persoon ter zitting van deze rechtbank is bevestigd. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet aan de orde.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW in verbinding met artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
mensenhandel, terwijl de in artikel 273f, eerste lid onder 3º/5º/6º/8º/9º omschreven feiten worden gepleegd door twee of meer verenigde personen;
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
medeplegen van opzettelijk mondeling zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om een verklaring naar waarheid of geweten ten overstaan van een ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd;
medeplegen van mishandeling;
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
valsheid in geschrift;
diefstal.

5. Weigeringsgronden als bedoeld in artikel 6a OLW en artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW

Gelijkstelling met een Nederlander
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is met de raadsvrouw en de officier van justitie van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van 16 september 2015 en e-mail van 30 augustus 2023 van de IND volgt dat niet de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht zal verliezen als gevolg van de feiten in het EAB.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank ziet aanleiding om, alvorens de vraag te beantwoorden of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen, te beoordelen of het bepaalde in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW kan leiden tot weigering van de overlevering. Als dat het geval is, dan is er immers geen reden meer om de weigeringsgrond van artikel 6a OLW verder te beoordelen.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de tenuitvoerleggingstermijn naar Nederlands recht is verjaard. Bij een vonnis met meerdere feiten moet van de verjaringstermijn van het feit met de hoogste strafdreiging worden uitgegaan, in dit geval mensenhandel. Volgens de raadsvrouw vangt de verjaringstermijn aan op 31 september 2000 (eind van de pleegperiode). Destijds gold een verjaringstermijn van 12 jaar voor het feit ‘mensenhandel’. Dit betekent dat de tenuitvoerleggingstermijn van het feit ‘mensenhandel’ op 31 september 2012 is verjaard, nog voor de inwerkingtreding van de wijziging van artikel 70 Wetboek van Strafrecht (Sr).
Standpunt openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenuitvoerleggingstermijn niet is verjaard.
Oordeel rechtbank
Overlevering van de opgeëiste persoon kan op basis van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW worden geweigerd voor een feit ter zake waarvan naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend, maar wegens verjaring geen bestraffing meer kan plaatshebben. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld aan een Nederlander, zodat naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend.
Ingevolge artikel 6:1:23, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) vangt de tenuitvoerleggingstermijn aan op de dag na die waarop de rechterlijke uitspraak of de strafbeschikking ten uitvoer kan worden gelegd en niet aan het einde van een pleegperiode zoals de raadsvrouw heeft gesteld. Daarbij staat in artikel 6:1:22, tweede lid, Sv dat de tenuitvoerleggingstermijn een derde langer is dan de termijn van verjaring van het recht tot strafvordering.
Bij meerdere feiten in één vonnis moet worden uitgegaan van het feit met de hoogste strafdreiging [7] - dat is hier het feit ‘mensenhandel in vereniging’ - en wordt uitgegaan van het recht zoals dat geldt ten tijde van de beslissing van de rechtbank [8] . Op dit feit staat 15 jaar gevangenisstraf volgens artikel 273f, derde lid, Sr. Ingevolge artikel 70, tweede lid en onder 1°, Sr geldt er geen verjaringstermijn voor dit feit. Van een reeds verstreken tenuitvoerleggingstermijn is gelet op het voorgaande geen sprake.
De weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW is daarom niet van toepassing.
Verdere beoordeling van de weigeringsgrond van artikel 6a OLW
De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4. weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de overgelegde stukken ter onderbouwing van het gelijkstellingsverweer en het verhandelde ter zitting dat de opgeëiste persoon voldoende economische, familiale en taalkundige banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.

6.Bevel gevangenhouding ex artikel 27, vierde lid, OLW

De raadsvrouw heeft verzocht om geen bevel gevangenhouding op grond van artikel 27, vierde lid, OLW te bevelen dan wel een dergelijk bevel te schorsen, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon en zodat hij in de gelegenheid wordt gesteld om zichzelf te melden.
De officier van justitie heeft zich hiertegen verzet.
De rechtbank zal de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen en deze onmiddellijk schorsen.
De reden voor schorsing is gelegen in het volgende. De opgeëiste persoon zit reeds geruime niet meer in (geschorste) overleveringsdetentie, te weten omstreeks acht jaren. De rechtbank heeft al op de zitting van 4 februari 2016 (impliciet) vastgesteld dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander. Zijn binding met Nederland is sinds die tijd alleen maar toegenomen. Ondanks de omstandigheid dat hij niet aan schorsingsvoorwaarden was gebonden, is de opgeëiste persoon op zitting verschenen. Alhoewel in het algemeen moet worden aangenomen dat het vluchtgevaar toeneemt na een uitspraak waarin de overlevering wordt toegestaan of wordt geweigerd onder gelijktijdig bevel tot strafovername in Nederland, ziet de rechtbank in de hiervoor geschetste omstandigheden de mogelijkheid om dat (in dit geval beperkte) vluchtgevaar voldoende in te perken met een schorsing van de gevangenhouding onder voorwaarden.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 141, 225, 273f, 285, 285a, 300 en 310 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a en 7 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Katowice(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf en schorst deze onmiddellijk tot dat moment van tenuitvoerlegging.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. L. Sanders en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 17 oktober 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW (oud).
3.Zie artikel 22 OLW.
4.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
5.Zie onderdeel e) van het EAB.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, C-270/17 PPU (Tupikas), ECLI:EU:C:2017:628.
7.Zie bijv. Rb. Amsterdam 18 november 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6776.
8.Zie bijv. Rb. Amsterdam 18 november 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6775.