ECLI:NL:RBAMS:2023:6454

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
13/162700-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse rechtsorde en weigeringsgronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 september 2023 uitspraak gedaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy in Kielce, Polen. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan, na beoordeling van de relevante juridische aspecten en de Poolse rechtsorde. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1983, was gedetineerd in Nederland en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. Meijer, tijdens de zitting op 14 september 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de eerste aanleg, maar niet bij het hoger beroep, wat leidde tot een discussie over de toepassing van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren die de overlevering in de weg stonden, ondanks de bezwaren van de raadsvrouw over de procedurele gang van zaken in Polen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, voldoen aan de eisen van dubbele strafbaarheid en dat er geen schending van het recht op een eerlijk proces is aangetoond. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de rechtsorde van de uitvaardigende lidstaat te respecteren, mits er geen concrete aanwijzingen zijn voor een schending van de rechten van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/162700-23
Datum uitspraak: 28 september 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 19 juli 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 30 mei 2023 door de
Sąd Okręgowy in Kielce(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
postadres: [adres],
gedetineerd in het [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 14 september 2023, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. Meijer, advocaat in Beverwijk, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the Regional Court in Kielcevan 14 februari 2022 met referentie
II K 1530/21, in hoger beroep aangepast met een arrest van
the District Court in Kielcevan 8 juni 2022 met referentie
IX Ka 510/22.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van tien maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog negen maanden en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis/arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW geweigerd dient te worden. Het dossier is tegenstrijdig. Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid, maar de aanvullende informatie vermeldt dat de opgeëiste persoon daarbij niet aanwezig was. De opgeëiste persoon zou in persoon zijn opgeroepen voor de zitting in hoger beroep, maar hij was toen al in Nederland. De opgeëiste persoon ontkent in persoon te zijn opgeroepen. Er kan vervolgens niet vastgesteld worden dat hij ondubbelzinnig of stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. Ook kan niet vastgesteld worden dat hij onzorgvuldig is geweest ten aanzien van de ontvangst van officiële correspondentie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat. De opgeëiste persoon is in eerste aanleg aanwezig geweest. De informatie in het EAB ziet enkel op het proces in eerste aanleg. Over de procedure in hoger beroep zijn aanvullende vragen gesteld. Uit de antwoorden daarop van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat in hoger beroep definitief is geoordeeld over de schuld en straf van de opgeëiste persoon, waardoor alleen die procedure getoetst dient te worden aan artikel 12 OLW. Ten aanzien van de procedure in hoger beroep vermeldt de uitvaardigende justitiële autoriteit dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard, waarmee sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW.
Oordeel van de rechtbank
Uit de stukken blijkt niet voldoende duidelijk of in hoger beroep definitief is geoordeeld over de schuld en straf van de opgeëiste persoon. Om die reden toetst de rechtbank zowel de procedure in eerste aanleg als die in hoger beroep aan artikel 12 OLW. [4]
Ten aanzien van de procedure in eerste aanleg geldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is ten aanzien van die procedure dus niet aan de orde.
Ten aanzien van de procedure in hoger beroep geldt dat uit de aanvullende informatie van
25 augustus 2023 volgt dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij het proces dat tot de beslissing in hoger beroep heeft geleid. Wel is hij blijkens dezelfde aanvullende informatie op 11 mei 2022 in persoon opgeroepen en is hij er daarbij op gewezen dat een beslissing in zijn afwezigheid kon worden genomen wanneer hij niet zou verschijnen, hetgeen vervolgens ook gebeurd is. Daarmee is sprake van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW en doet de weigeringsgrond zich ook ten aanzien van de procedure in hoger beroep niet voor. De enkele ontkenning door de opgeëiste persoon dat hij in persoon is opgeroepen, maakt dat niet anders. Op grond van het vertrouwensbeginsel moet uitgegaan worden van de juistheid van de mededelingen van de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Het verweer slaagt niet.

5.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en overtreding van artikel 9, vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 26 en 55 Wet wapens en munitie, 9 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Sąd Okręgowy in Kielce(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 september 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628.
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (