ECLI:NL:RBAMS:2023:6453

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
13/181337-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating van de overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

Op 28 september 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter bij de Franstalige rechtbank van eerste aanleg van Brussel, België. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1989, toegestaan. De zaak betreft een EAB dat is uitgevaardigd op 26 mei 2021 en waarin de opgeëiste persoon wordt verdacht van betrokkenheid bij illegale handel in verdovende middelen, specifiek het aanleggen van cannabisplantages. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman, die stelde dat het EAB niet genoegzaam was en dat er geen bewijs was voor de betrokkenheid van de opgeëiste persoon, verworpen. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten en dat de detentieomstandigheden in België voldoende garanties boden om een onmenselijke of vernederende behandeling te voorkomen. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland mocht ondergaan indien hij in België werd veroordeeld. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/181337-23
Datum uitspraak: 28 september 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 21 juli 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 26 mei 2021 door de Onderzoeksrechter bij de Franstalige rechtbank van eerste aanleg van Brussel (België) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 14 september 2023, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. Flier, advocaat in Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een internationaal aanhoudingsbevel, bij verstek uitgevaardigd door een onderzoeksrechter op 26 mei 2021, met referentie
2020/105 – Br.60.L2.021451-2020.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Genoegzaamheid

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit waarvan de opgeëiste persoon verdacht wordt niet genoegzaam is omschreven en dat op dat punt nadere vragen gesteld moeten worden aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Het EAB bevat geen omschrijving van enige door de opgeëiste persoon verrichte gedraging in de vorm van betrokkenheid of behulpzaamheid bij het strafbare feit, maar enkel een beschrijving van de omstandigheid waarbij de opgeëiste persoon is herkend door de eigenaar van een pakhuis. Daarnaast is de beschrijving van de verdenking hetzelfde als die in het EAB dat eerder tegen een medeverdachte van de opgeëiste persoon is uitgevaardigd. Aan die medeverdachte wordt exact dezelfde rol toegedicht als aan de opgeëiste persoon. Dit roept vragen op over de wijze waarop het EAB tegen de opgeëiste persoon tot stand is gekomen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB wel degelijk genoegzaam is, nu de omschrijving van het feit voldoet aan de daaraan in de OLW gestelde eisen.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in het onderhavige EAB sprake van een genoegzame omschrijving van het feit waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht. De opgeëiste persoon is herkend als iemand die een pakhuis is binnengegaan waar later een cannabisplantage is ontdekt. In het EAB staat duidelijk aangegeven dat uit (onder meer) die herkenning de verdenking voortvloeit dat de opgeëiste persoon betrokken is geweest bij het aanleggen van cannabisplantages. Het enkele feit dat er, zoals de raadsman heeft aangevoerd, in het EAB van de medeverdachte vergelijkbare elementen worden genoemd, maakt niet dat het EAB ten aanzien van de opgeëiste persoon niet genoegzaam is. De rechtbank merkt daarbij nog op dat in het door de raadsman overgelegde EAB tegen de medeverdachte geen melding wordt gemaakt van een herkenning door de eigenaar van het pakhuis. Het onderhavige EAB is dus daadwerkelijk op de opgeëiste persoon toegespitst en er is geen sprake van eenzelfde omschrijving waarbij enkel de naam van de verdachte is aangepast.
De rechtbank ziet, gelet op het bovenstaande, geen reden om aanvullende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Het verweer slaagt niet.

5.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW is vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om, aan de hand van het recht van die lidstaat, te beoordelen of het strafbare feit waarvoor overlevering wordt verzocht onder de hiervoor genoemde lijst valt. Het uitgangspunt is dat de rechtbank aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit is gebonden. [4]
De raadsman heeft aangevoerd dat het feit geen lijstfeit oplevert, nu de opgeëiste persoon niet verdacht wordt van de handel in drugs, maar enkel van betrokkenheid bij hennepteelt. Gelet op het bovenstaande slaagt dit verweer niet.

6.Onschuldverweer

De raadsman heeft verzocht de overlevering te weigeren vanwege een gebrek aan bewijs van enige strafwaardige betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het in het EAB beschreven feit.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een onschuldverweer niet kan slagen.
Oordeel van de rechtbank
Zoals de rechtbank eerder heeft geoordeeld, zijn de bepalingen van de OLW die zien op het onschuldverweer in strijd met Kaderbesluit 2002/584/JBZ. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat deze bepalingen niet kaderbesluitconform kunnen worden uitgelegd, in die zin dat zij die bepalingen buiten toepassing kan laten, zonder in strijd te komen met de OLW. [5] Dit betekent dat de rechtbank de verplichting om een onschuldbewering te onderzoeken niet mag negeren, maar dat – bij de beoordeling van het gevoerde onschuldverweer – op haar de verplichting rust de relevante bepalingen van de OLW zo veel mogelijk zó uit te leggen, dat de toepassing van die bepalingen tot een kaderbesluitconform resultaat leidt, door daaraan een zo beperkt mogelijke uitleg te geven.
Als de rechtbank al tot de conclusie komt dat de opgeëiste persoon de feiten onmogelijk kan hebben gepleegd dan zal dit, in het licht van de genoemde jurisprudentie, dan ook niet tot weigering van de overlevering leiden, maar zal deze conclusie onder de aandacht van de uitvaardigende justitiële autoriteit worden gebracht, wat mogelijk de intrekking van het EAB tot gevolg kan hebben. Het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit is daarbij bepalend.
De rechtbank is in deze zaak van oordeel dat hetgeen de raadsman heeft aangevoerd niet tot de conclusie leidt dat de opgeëiste persoon de feiten onmogelijk kan hebben gepleegd. Bewijsverweren hebben verder geen plaats in de overleveringsprocedure, maar kunnen op een later moment, in de Belgische procedure, naar voren worden gebracht. In die procedure kunnen dergelijke verweren op basis van het volledige strafdossier worden beoordeeld.
Het verweer slaagt niet.

7.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De
Procureur des Konings van het Openbaar Ministerie, Parket van de Procureur des Konings Brusselheeft namens de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende garantie gegeven:
“(…) Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer van de door u over te leveren onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijde erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de
Europese Unie (2008/909/JBZ). (...)”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

8.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de Belgische autoriteiten afgegeven detentiegarantie niet voldoende is om het gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling weg te nemen. In dit kader heeft de raadsman verwezen naar verschillende nieuwsberichten waarin zorgen geuit worden over het Belgische gevangeniswezen. Meer in het bijzonder heeft de raadsman aangegeven een aanvullende garantie te wensen inhoudende dat de opgeëiste persoon ook bij een eventuele overplaatsing niet blootgesteld zal worden aan een onmenselijke of vernederende behandeling.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld er op basis van het vertrouwensbeginsel vanuit moet worden gegaan dat de door de Belgische autoriteiten gegeven garantie nageleefd zal worden.
Oordeel van de rechtbank
In een uitspraak van 14 december 2022 [6] heeft de rechtbank geoordeeld dat voor alle gevangenissen in België een algemeen gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en dat de door België afgegeven algemene detentiegarantie niet langer voldoet.
Op 25 augustus 2023 heeft het
Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, dienst internationale samenwerking in strafzaken, centrale autoriteitde volgende garantie gegeven:
“Ter beantwoording van het verzoek om een individuele detentiegarantie uitgaande van Arrondissementsparket Amsterdam (dd. 15 augustus 2023) betreffende de detentieomstandigheden waaraan[opgeëiste persoon](˚ [geboortedag] 1989) zal worden onderworpen na overlevering ingevolge het Europees aanhoudingsbevel met oog op strafvervolging (dd. 26 mei 2021; ref. 2020/105 - BR.60.L2.021451-2020) uitgevaardigd door de Belgische gerechtelijke autoriteiten, verstrek ik u de volgende informatie.

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Haren indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De gemiddelde afmeting van een enkelvoudige cel is 10 m2 De gemiddelde afmeting van een dubbele cel is 12 m2.
- De betrokken persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3m2 persoonlijke ruimte.
- De cel is uitgerust met sanitaire voorzieningen, waaronder wastafel, toilet en douche, gescheiden van de rest van de cel.
- De cel is voorzien van meubilair (bed, kast, bureau, stoel, televisie, telefoon, koelkast, prullenbak, wekker, magnetron).
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Het cellengedeelte van de gevangenis van Haren is georganiseerd in verschillende leefeenheden. Een leefeenheid bestaat uit meerdere cellen met een aantal gemeenschappelijke lokalen. De leefeenheden zijn gegroepeerd in verschillende clusters. Ook op clusterniveau zijn er gemeenschappelijke lokalen. Ten slotte zijn de clusters gegroepeerd in verschillende entiteiten. Elke entiteit heeft weer gemeenschappelijke lokalen bedoeld voor de verschillende clusters. De bewegingsvrijheid van de gedetineerden wordt vergemakkelijkt door een persoonlijke badge die toegang geeft tot de eigen cellen en gemeenschappelijke ruimten.
- De gevangenis van Haren hanteert verschillende detentieregimes: een gesloten regime, een halfopen regime en een gemeenschapsregime. De activiteiten buiten de cel vinden plaats in de gemeenschappelijke ruimten en zijn afhankelijk van het geldende regime. De concrete activiteiten omvatten onder meer regelmatige wandelingen en verschillende activiteiten afhankelijk van de gemeenschappelijke ruimte, zoals een keuken, fitnessruimte en andere. Gedetineerden kunnen zich in functie van het regime van de leefeenheid inschrijven voor activiteiten. Ook familiebezoek is regelmatig mogelijk, zoals in de wetgeving is bepaald. Ten slotte kunnen gedetineerden om arbeidsmogelijkheden verzoeken.

3.Wat zijn de sanitaire en hygiënische omstandigheden?

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.

België garandeert de volgende hygiënische omstandigheden:
- De gevangenisadministratie voorziet de gedetineerden, indien nodig, van hygiënische producten die de gedetineerden in staat stellen hun persoonlijke hygiëne te verzorgen.
- In de leefeenheid is poetsmateriaal beschikbaar wat bij de detentiebegeleider kunnen worden bekomen.
- Gedetineerden hebben het recht om binnen de gevangenis hun eigen kleding en schoenen te dragen. Een wasmachine, een droogkast en strijkmogelijkheden zijn beschikbaar in de leefruimte.”
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [7] De rechtbank is van oordeel dat, gezien deze garantie, voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd is dan ook onvoldoende om een aanvullende garantie te vragen. Nog daargelaten dat de rechtbank alleen de detentieomstandigheden mag beoordelen in de gevangenis waar, volgens de informatie waarover zij beschikt, de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd, bestaat er geen enkele objectieve aanwijzing dat de opgeëiste persoon vanuit Haren zal worden overgeplaatst naar een andere gevangenis.
Het verweer slaagt niet.

9.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
10.
Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 2, 5, 6 en 7 Overleveringswet.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Onderzoeksrechter bij de Franstalige rechtbank van eerste aanleg van Brussel (België) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 september 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Recouvrement d’amendes de circulation routière)), punt 42.
5.Vergelijk rechtbank Amsterdam 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4340.
6.Rechtbank Amsterdam 14 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7536, rechtsoverweging 5.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, ML, ECLI:EU:C:2018:589.