ECLI:NL:RBAMS:2023:6046

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
13/137455-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Polen

Op 7 september 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Słupsk, Polen. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1987, die wordt verdacht van meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 24 augustus 2023 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. De officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, heeft de vordering tot overlevering ingediend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De verdediging heeft aangevoerd dat er een hoger beroep aanhangig zou zijn, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bevestigd dat het vonnis onherroepelijk is geworden op 15 juli 2021. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen bewijs is dat de structurele gebreken in de Poolse rechtsorde een individueel reëel gevaar voor de opgeëiste persoon met zich meebrengen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat aan alle wettelijke vereisten is voldaan. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/137455-23
Datum uitspraak: 7 september 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 5 juli 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 mei 2023 door
the Regional Court in Słupsk, II Criminal Department, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [plaats],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 24 augustus 2023, in aanwezigheid van mr. N.R. Bakkenes, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.J. Linck, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
valid judgment of the District Court in Słupsk of 29th April 2021 in the matter of reference II K 504/20, which became final on 15 July 2023.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en drie maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaar, twee maanden en 24 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond van artikel 12 OLW
De raadsvrouw heeft om aanhouding van de zaak verzocht. De opgeëiste persoon heeft verklaard hoger beroep te hebben ingesteld en dat strookt ook met de lange tijd die tussen het uitspreken van het vonnis zit en het onherroepelijk worden van het vonnis. Er moet bij de Poolse autoriteiten worden gevraagd of er echt geen hoger beroep heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft de opgeëiste persoon op zitting verklaard dat sprake is van een verzamelvonnis. Als dat waar is, moet er nadere informatie over de onderliggende vonnissen worden opgevraagd.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen aanhouding van de zaak.
De rechtbank wijst het aanhoudingsverzoek af en overweegt hiertoe als volgt. Het IRC heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit al gevraagd naar de lange periode tussen het vonnis en het onherroepelijk worden van het vonnis en of er een hoger beroepsprocedure heeft plaatsgevonden. In het antwoord van 31 juli 2023 van de uitvaardigende justitiële autoriteit staat dat het vonnis op 15 juli 2021 onherroepelijk is geworden en niet op 15 juli 2023, zoals in het EAB staat vermeld en dat geen van de partijen hoger beroep heeft ingesteld. Gelet op dit antwoord ziet de rechtbank geen aanleiding om de zaak aan te houden om hier nogmaals vragen over te stellen. Verder overweegt de rechtbank dat de verklaring van de opgeëiste persoon op zitting dat sprake zou zijn van een verzamelvonnis niet onderbouwd is en bovendien strijdig is met de informatie in het EAB. De enkele verklaring van de opgeëiste persoon vormt onvoldoende aanleiding om nadere vragen te stellen, omdat er gelet op het vertrouwensbeginsel van de informatie in het EAB wordt uitgaan.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd;
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
eenvoudige belediging, meermalen gepleegd;
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat zijn kind, meermalen gepleegd.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 266, 285, 300, 304 en 350 Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 Opiumwet en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Słupsk, II Criminal Department(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 7 september 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (