Beoordeling door de rechtbank
1. Verweerder heeft geweigerd eiseres een WIA-uitkering toe te kennen en de
ZW-uitkering van eiseres gestopt. De rechtbank oordeelt of dit terecht is geweest. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat aan deze procedure voorafging
3. Eiseres was laatstelijk werkzaam als schoonmaakster voor gemiddeld 32,5 uur per week. Op 22 januari 2015 meldde eiseres zich ziek voor dit werk. Op 20 december 2017 heeft verweerder eiseres een WIA-uitkering geweigerd. Nadien heeft eiseres wisselend een ZW-uitkering en uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Op
21 maart 2022 heeft eiseres bij verweerder aangegeven dat haar gezondheidsklachten zijn toegenomen sinds de laatste WIA-beoordeling.
4. Met het primaire besluit 1 heeft verweerder beslist dat eiseres per 21 april 2021 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij nu andere gezondheidsklachten heeft dan tijdens haar eerdere WIA-uitkering (de rechtbank leest: ‘beoordeling’). Aan het primaire besluit 1 heeft verweerder een rapport van de verzekeringsarts van 8 mei 2022, met een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 mei 2022 ten grondslag gelegd.
5. Met het primaire besluit 2 heeft verweerder beslist dat eiseres per 4 juli 2022 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering omdat eiseres meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd, namelijk 95%. Aan het primaire besluit 2 heeft verweerder een rapport van een arbeidsdeskundige van 30 mei 2022 ten grondslag gelegd.
6. Met het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft verweerder een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 november 2022, met een (nieuwe) FML van dezelfde datum, en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 december 2022 ten grondslag gelegd.
Beoordeling door de rechtbank
7. Verweerder mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. De rechtbank gaat hieronder in op de vraag of de opgestelde medische en arbeidskundige rapportages voldoen aan de hiervoor genoemde voorwaarden.
8. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, informatie van derden betrokken bij het onderzoek en eiseres op 13 april 2022 op een spreekuur gezien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eveneens het dossier bestudeerd en eiseres op 7 november 2022 op een spreekuur gezien. Hij heeft informatie van derden bij de beoordeling betrokken, waaronder informatie van de huisarts, een medicatieoverzicht en een brief van een psycholoog. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de in beroep door eiseres aangevoerde argumenten en is hij daarbij ingegaan op de nieuw ingebrachte medische informatie van de anesthesioloog-pijnspecialist, psychotherapeut, GZ-psycholoog en huisarts. De rechtbank is van oordeel dat alle medische informatie op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken is bij de medische beoordeling. Er is daarom geen aanleiding om het onderzoek onzorgvuldig te achten.
9. De rechtbank zal eerst de beroepsgronden van eiseres die zien op de
WIA-beoordeling bespreken en daarna ingaan op de ZW-beoordeling.
10. Verweerder heeft een zogenoemde ‘Amber-beoordeling’ verricht. Deze beoordeling houdt in dat het recht op uitkering alsnog kan ontstaan als de verzekerde binnen vijf jaar na de eerdere beoordeling wél minimaal 35% arbeidsongeschikt blijkt te zijn.Hieraan zijn twee voorwaarden verbonden: sprake moet zijn van een toename van de medische beperkingen en de arbeidsongeschiktheid moet voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak als bij de beoordeling einde wachttijd.
11. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verweerder terecht en op goede gronden heeft bepaald dat geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak per 21 april 2021 (de datum in geding).
12. Eiseres voert aan dat wel degelijk sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde ziekteoorzaak. Volgens eiseres moet eerst gekeken worden of sprake is van toegenomen beperkingen en komt pas daarna de vraag aan de orde of deze voortvloeien uit een andere oorzaak.De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft die eerste stap overgeslagen en heeft verwezen naar een FML van, zo begrijpt de rechtbank, 13 juli 2021. Deze heeft echter geen betrekking op de onderhavige beoordeling. Eiseres vindt deze FML dan ook een onjuist uitgangspunt en stelt dat verweerder een nieuwe FML had moeten opstellen.
13. De rechtbank volgt dit standpunt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een vergelijking gemaakt tussen de beperkingen in de FML van 18 december 2017 (het uitgangspunt van de WIA-beoordeling in 2017) en de beperkingen die zijn vastgesteld in de FML van 13 juli 2021. Deze FML geldt niet per datum in geding, maar vanaf drie maanden daarna. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep echter zal, gelet op de aard en het beloop van de klachten, de belastbaarheid van eiseres per 21 april 2021 conform de FML van 13 juli 2021 zijn en kan deze FML dus wel als uitgangspunt genomen worden bij de vergelijking. De rechtbank volgt dit standpunt. Gelet op de vergelijking die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemaakt tussen de belastbaarheid van eiseres in 2017 en haar belastbaarheid in 2021 is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel degelijk heeft beoordeeld of sprake is van toegenomen beperkingen.
14. Eiseres voert verder aan dat zij last heeft van pijn- en vermoeidheidsklachten. Hoewel sprake is geweest van verschillende diagnoses, zijn deze klachten continu aanwezig geweest. In zoverre is dus sprake van hetzelfde ziektebeeld.
15. De rechtbank gaat hier niet in mee. In zijn rapport van 8 mei 2022 schrijft de verzekeringsarts dat evident geen sprake is van dezelfde ziekteoorzaak. Ten tijde van de WIA-beoordeling in 2017 berustten de pijnklachten op een cervicaal radiculair syndroom (een nekhernia). De klachten die eiseres claimt te hebben per 21 april 2021 houden verband met een hernia umbilicalis (buikwandbreuk). Niet betwist wordt dat dit andere ziekteoorzaken zijn. Wat betreft de overige, bestaande, klachten beschrijft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat die niet leiden tot extra beperkingen. Bovendien staat niet vast dat die klachten voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak. Integendeel, omdat voor de klachten geen oorzaak is aan te wijzen, heeft de GZ-psycholoog hiervoor de diagnose somatisch-symptoomstoornis gesteld. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport in beroep van 23 augustus 2023 houdt dat in dat er lichamelijke klachten zijn waarvoor geen oorzaak is gevonden.
16. Tot slot voert eiseres aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen rekening gehouden heeft met latere ontwikkelingen. Zo zijn er psychische klachten waar geen rekening mee is gehouden en is een aneurysma in eiseres’ hoofd vastgesteld.
17. Deze ontwikkelingen zijn van na de datum in geding. Bovendien volgen de psychische klachten niet uit dezelfde ziekteoorzaak. In 2017 zijn daar immers in de FML geen beperkingen voor aangenomen. De latere ontwikkelingen leiden daarom niet tot een ander oordeel.
Wat betreft het medisch oordeel
18. De rechtbank komt nu toe aan beantwoording van de vraag of verweerder terecht besloten heeft dat eiseres vanaf 4 juli 2022 (de datum in geding) geen recht heeft op een ZW-uitkering.
19. Eiseres voert aan dat haar beperkingen zijn onderschat. Haar klachten bestaan uit fysieke klachten, daaronder verstaan pijn en vermoeidheid, misselijkheid en braken, psychische klachten, moeite met concentreren en hoofdpijnklachten. Voor deze klachten zijn in de FML onvoldoende beperkingen opgenomen. Eiseres vraagt de rechtbank om een deskundige (psychiater) te benoemen.
20. Om te onderbouwen dat de pijn- en vermoeidheidsklachten tot aanvullende beperkingen moeten leiden heeft eiseres gewezen op een brief van haar fysiotherapeut, waarin geadviseerd wordt tot rustpauzes. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft aan dat dit advies een trainingsmiddel is en geen medisch voorschrift, noch een medisch functionele beperking. Ook uit de overige aanwezige brieven van behandelaren blijken geen geobjectiveerde bewegingsbeperkingen die noodzakelijk zijn voor verdergaande beperkingen in de FML. Integendeel, in de brief van de MDL-arts van 22 januari 2021 wordt juist geadviseerd tot lichaamsbeweging. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dit punt volgen. Daarbij is van belang dat het in beginsel niet gaat om de door eiseres subjectief ervaren beperkingen of klachten, maar om objectiveerbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek.
21. Eiseres voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de resultaten van het spreekuurcontact onvoldoende heeft verwerkt in de FML. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep klopt het dat bij lichamelijk onderzoek bewegingsbeperkingen werden gevonden en dat soms verminderde kracht werd gezet. Dit leidt niet tot verdergaande beperkingen in de FML (waar wel al lichte fysieke beperkingen waren opgenomen) omdat volgens hem aanwijzingen bestaan dat de door eiseres geleverde prestaties bij het lichamelijk onderzoek niet het maximaal haalbare was dat zij kon. Eiseres vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij twijfel nader onderzoek had moeten verrichten. De rechtbank overweegt dat eiseres niet heeft onderbouwd wat dit onderzoek in zou moeten houden en waar dit toe zou moeten leiden. Uit de rapportages blijkt dat eiseres haar arm op het spreekuur bij de primaire verzekeringsarts verder kon heffen dan op het spreekuur bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat eiseres dit wel kon op onbewuste momenten. In zoverre heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid van eiseres voldoende onderzocht.
22. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft beschreven dat eiseres op de momenten dat zij misselijk is mogelijk niet kan werken, maar dat dit niet leidt tot meer dan regulier ziekteverzuim. Daarbij wordt verwezen naar een brief van de huisarts van
2 november 2022, waarin onder de journaalregel van 20 juni 2022 staat: ze blijft minder misselijk/niet meer overgegeven’. Omdat deze journaalregel van zeer kort voor de datum in geding is, volgt de rechtbank de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
23. Wat betreft de psychische klachten overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres heeft gewezen op een brief van de psychotherapeut en GZ-psycholoog van 18 juli 2023, waarin staat dat eiseres lijdt aan een somatisch-symptoomstoornis. In de brief staat dat eiseres zich sinds 27 maart 2023 bij de praktijk heeft aangemeld. Dat is geruime tijd na datum in geding. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat uit die diagnose volgt dat eiseres al minstens zes maanden psychische klachten heeft. Dit ziet de rechtbank echter niet bevestigd in medische informatie. Wel is een brief van de psycholoog van 6 januari 2022 aanwezig, maar daaruit volgt dat de gesprekken toentertijd een positief effect hebben gehad. In de brief staat dat eiseres zegt beter in haar vel te zitten en de behandelde handvatten helpen om kwaliteit van leven te bevorderen. Door de behandeling zou volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep op datum in geding geen sprake meer zijn van psychische klachten die tot beperkingen in arbeid leiden. Deze redenatie kan de rechtbank volgen. Gelet op deze bevindingen ziet de rechtbank geen aanleiding om een deskundige psychiater te benoemen.
24. De verzekeringsartsen hebben geen afwijkingen in bewustzijn, oriëntatie, concentratie of geheugen gevonden. De concentratieproblemen kunnen dus niet geobjectiveerd worden en blijken bovendien niet uit het dagverhaal van eiseres. De rechtbank ziet in de medische informatie geen reden om aan te nemen dat de concentratieproblemen van eiseres zulke grote consequenties in het dagelijks leven hebben dat verweerder daarvoor aanvullende beperkingen had moeten opnemen in de FML.
25. Tot slot voert eiseres aan dat verweerder gelet op eiseres’ hoofdpijnklachten, algemene pijnklachten en de klachten die voortkomen uit het bij haar vastgestelde chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) een urenbeperking had moeten aannemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep overweegt over CVS dat dit een uitsluitingsdiagnose is. Bij CVS krijgen de klachten en symptomen van een betrokkene een naam, maar de oorzaak blijft onbekend. In de verklaring van de huisarts van 14 juli 2023 wordt de diagnose CVS overigens niet meer genoemd. Uit de rechtspraak van de Raad volgt dat niet de diagnose bepalend is voor de vraag of een betrokkene al dan niet arbeidsongeschikt is, maar diens beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek per de datum in geding. In zaken waarin de diagnose CVS is gesteld, kan de beoordeling, of een ervaren belemmering of klacht een rechtstreeks en objectief medisch gevolg is van een ziekte, gecompliceerd zijn omdat een medische verklaring voor de chronische vermoeidheid niet aanwezig blijkt te zijn. Uit de jurisprudentie van de Raad volgt dat in dergelijke zaken de verzekeringsarts een individuele beoordeling moet maken van de functionele mogelijkheden van de betrokkene.
26. In deze zaak hebben de verzekeringsartsen een individuele beoordeling gemaakt en het komt de rechtbank ook voor dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een compleet beeld heeft gehad van de klachten van eiseres. Hij heeft alle medische informatie gezien, overwogen en meegenomen in zijn beoordeling. Daar komt bij dat eiseres geen overtuigende medische informatie heeft overgelegd waaruit volgt dat verweerder een urenbeperking had moeten aannemen. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
27. De rechtbank is van oordeel dat de medische beperkingen van eiseres juist zijn vastgesteld in de FML van 23 november 2022 en het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust.
Wat betreft het arbeidskundig oordeel
28. Eiseres heeft geen specifieke arbeidskundige gronden aangevoerd. Gelet op de juistheid van de FML van 23 november 2022, ziet de rechtbank in het dossier geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de door de arbeidskundige geduide functies in medisch opzicht voor eiseres ongeschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toereikend gemotiveerd waarom de geduide functies de belastbaarheid van eiseres niet overschrijden. Daar waar sprake is van signaleringen, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderbouwd waarom de geduide functies toch geschikt zijn voor eiseres. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit ook op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust.
29. Eiseres voert aan dat zij recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens schending van de redelijke termijn. Volgens vaste jurisprudentie geldt dat een uitspraak in eerste aanleg niet binnen een redelijke termijn is gedaan als de rechtbank niet binnen twee jaar uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In die termijn is de duur van de bezwaarfase begrepen. De termijn begint op de dag van ontvangst van het bezwaarschrift en eindigt op de dag van de uitspraak in het beroep. Eiseres heeft op
16 juni 2022 bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten. De uitspraak in beroep is op
28 september 2023 en dus nog ruim binnen de termijn. Voor een vergoeding van immateriële schade ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding.