3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld.
De rechtbank stelt vast dat een inhoudelijke behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden bij de totstandkoming van het verzamelarrest (II AKa 83/22) en de twee onderliggende arresten (respectievelijk II Aka 76/20 en XXIII Ka 703/20). Het verzamelvonnis en de twee onderliggende vonnissen in eerste aanleg zijn daarom niet relevant voor de vraag of aan de vereisten van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW is voldaan.
Aan het EAB ligt een verzamelarrest ten grondslag, waarin twee eerdere veroordelingen zijn verdisconteerd. Dit brengt met zich dat zowel de aan het verzamelarrest ten grondslag liggende arresten - waarbij onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en hem op grond daarvan vrijheidsstraffen zijn opgelegd - als het verzamelarrest waarbij de duur van de straffen onherroepelijk is gewijzigd en waarbij de bevoegde autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt, moeten worden getoetst aan artikel 12 OLW.
Verzamelarrest met referentienummer II AKa 83/22
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat artikel 12, sub b, OLW niet op het verzamelarrest van toepassing is. Uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt namelijk niet dat de gemachtigde advocaat van de opgeëiste persoon ook daadwerkelijk zijn verdediging heeft gevoerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub b, OLW en dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW daarom niet van toepassing is. Uit het EAB blijkt namelijk dat de opgeëiste persoon twee advocaten heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren en dat deze twee advocaten het hoger beroep hebben ingesteld.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort samengevat - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. Dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW kan de rechtbank, anders dan de officier van justitie stelt, niet vaststellen, nu nergens uit blijkt dat de beide advocaten of één van hen daadwerkelijk tijdens het proces de verdediging van de opgeëiste persoon hebben of heeft gevoerd.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De rechtbank begrijpt uit onderdeel D) van het EAB dat het verzamelvonnis op verzoek van de opgeëiste persoon is gewezen. Het EAB vermeldt in onderdeel D het volgende:
The cumulative judgment of the Circuit Court in Katowice with reference V K 64/12 was rendered at the request of the defence counsel of [opgeëiste persoon] , acting under the mandate given by the above named sentenced person.
[opgeëiste persoon] did not appear at the trial resulting the cumulative judgment. He was duly notified of the date of the trial. However, the defence counsel of his own choice appeared at the trial (the defence counsel was also duly notified of the date of the trial). After the cumulative judgment was rendered, in the course of the proceedings between the first and the second instances, the above named sentenced person gave a mandate to the second defence counsel.
Both defence counsels appealed against the cumulative judgment of the Circuit Court in Katowice of 20th December 2021 (reference V K 64/21). The Katowice Court of Appeal, by its judgment of 21st July 2022 (reference II Aka 83/22), upheld the contested judgment of the court of first instance.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat het hoger beroep op verzoek van de opgeëiste persoon is ingesteld door twee advocaten van wie in ieder geval één advocaat hiertoe door de opgeëiste persoon gemachtigd was. Dit betekent dat de opgeëiste persoon dus op de hoogte was van de hoger beroepsprocedure. Voor zover de opgeëiste persoon onbekend was met het verdere verloop daarvan kan hem worden tegengeworpen dat hij zich in het kader van die procedure bereikbaar had dienen te houden voor de autoriteiten en contact had moeten onderhouden met, in ieder geval, één van zijn advocaten over de procedure in hoger beroep. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat het toestaan van de overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert.
Arrest met referentienummer II Aka 76/20
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de overlevering dient te worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon was niet aanwezig bij de zitting die tot dit arrest heeft geleid en was niet op de hoogte van de behandeling van de zaak in hoger beroep. De aanvullende informatie van 26 juni 2023 vermeldt weliswaar dat de oproeping voor de behandeling ter terechtzitting die tot het arrest heeft geleid, in persoon is ontvangen door de opgeëiste persoon, waarbij is verwezen naar een akte van ontvangst met een handtekening, maar deze informatie is niet juist. De moeder van de opgeëiste persoon heeft getekend en wel met de naam van de opgeëiste persoon. Dit blijkt zowel uit de verklaring van de moeder van de opgeëiste persoon als uit de door haar bijgevoegde handtekening, die exact overeenkomt met het handschrift van de handtekening zoals die is gezet op de akte van ontvangst. De opgeëiste persoon kan de oproeping ook helemaal niet in ontvangst hebben genomen. Hij was op dat moment namelijk niet in Polen, maar in Nederland waar hij woonde en werkte. Dit wordt onderschreven door het overgelegde bewijs van uitschrijving uit Polen van de opgeëiste persoon per datum 16 december 2019, een halfjaar voordat de oproeping werd uitgereikt.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan. Ten aanzien van het arrest is de situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW aan de orde nu de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard, zoals blijkt uit de aanvullende informatie van
26 juni 2023. Niet objectief is vast te stellen dat de moeder van de opgeëiste persoon heeft getekend voor ontvangst van de dagvaarding met de naam van de opgeëiste persoon. Gelet op het vertrouwensbeginsel is het feit dat de opgeëiste persoon stellig ontkent dat hij de oproeping heeft ontvangen, geen reden om niet af te gaan op de informatie die is gegeven door de Poolse autoriteiten. De overgelegde informatie is onvoldoende om tot de conclusie te kunnen komen dat het uitgesloten is dat de verstrekte informatie juist is.
In de aanvullende informatie van 26 juni 2023 staat onder meer het volgende vermeld:
The Circuit Court in Katowice, V Penal Division, hereby refers to your letter of 19th June 2023 in the case of [opgeëiste persoon] , son of [opgeëiste persoon] , born on [geboortedag] 1984, in which you requested additional information concerning the appeal proceedings with reference II AKa 76/20 (case XXI K 60/12 conducted by the Circuit Court in Katowice). Please be advised that in the appeal proceedings [opgeëiste persoon] was represented by a defence counsel appointed ex officio, who was present at the trial on 25th September 2020. [opgeëiste persoon] did not appear at that trial. However, he personally collected the notification of the date of the trial (please find attached a copy of the returnable confirmation of receipt signed by [opgeëiste persoon] , which means that he received the notification in his hands).
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort samengevat - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. Uit het EAB en de hiervoor weergegeven aanvullende informatie blijkt niet dat de opgeëiste persoon ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kon worden genomen wanneer hij niet op het proces zou verschijnen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de omstandigheid als omschreven in artikel 12, sub a, OLW zich niet voordoet.
De overlevering kan dan ook ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Gelet op voornoemde informatie kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten waarvan hij werd verdacht, alsmede van de omstandigheid dat er een strafrechtelijke procedure tegen hem liep. De rechtbank betrekt hierbij de mededeling van de Poolse autoriteiten dat de opgeëiste persoon de oproep voor de zitting zelf in ontvangst heeft genomen. De stelling van de opgeëiste persoon dat die informatie niet klopt en dat zijn moeder de oproeping in ontvangst heeft genomen en met zijn naam heeft getekend, is niet onderbouwd met objectieve gegevens. De verklaring van de moeder en de overgelegde handtekening van de opgeëiste persoon kunnen namelijk niet als objectief worden aangemerkt. Het feit dat de opgeëiste persoon, op het moment dat de oproep in ontvangst is genomen, in Nederland stond ingeschreven en hier werkzaam was, sluit niet uit dat hij op 29 juni 2020, zijnde de datum van ontvangst van de oproeping, in Polen was. Het betoog geeft dan ook onvoldoende aanleiding om niet van het vertrouwensbeginsel en daarmee van de juistheid van de verstrekte informatie uit te gaan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom in deze situatie worden vastgesteld dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon impliceert, omdat hij wist van de zitting en uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces.
Arrest met referentienummer XXIII Ka 703/20
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de overlevering voor dit arrest dient te worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat kan worden afgezien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. In de aanvullende informatie van 23 juni 2023 hebben de Poolse autoriteiten aangegeven dat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen en toen is geïnstrueerd over de gevolgen van het niet doorgeven van een adreswijziging. Dat deze informatie betrekking heeft op de procedure in hoger beroep kan worden afgeleid uit de vraagstelling van 19 juni 2023 die hieraan vooraf is gegaan. Daaruit blijkt dat expliciet is gevraagd naar informatie over de hoger beroepsprocedure. De oproeping voor de zitting in hoger beroep is verzonden naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres. Onder deze omstandigheden levert het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon op.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort samengevat - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren zodat de overlevering op grond van artikel 12 van de OLW geweigerd moet worden. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) heeft op 19 juni 2023 aan de Poolse autoriteiten gevraagd of zij met betrekking tot het vonnis met referentienummer II K 372/20 en het arrest met referentienummer XXIII Ka 703/20 kunnen aangeven hoe deze procedures zijn verlopen.
De Poolse autoriteiten hebben op 23 juni 2023 het volgende antwoord gegeven:
“(…)
Please be advised that in case II K 372/20 conducted by the District Court in Pszczyna:
the defence counsel challenged in his appeal only the type of the intent assigned to the above named and disproportion of penalty/the defence counsel did not contest the guilt/; the reassessment of guilt and penalty was possible in the appeal proceedings;
the sentenced person did not appear at the appellate trial; he was duly notified of the date of that trial - the notification was sent to the address of the Lawyer's Office of the defence counsel; the notification was collected by the defence counsel; the sentenced person indicated the address of the Lawyer' s Office of his defence counsel at his correspondence address;
the defence counsel did not appear at the appellate trial although he was personally notified of the date of the trial;
the sentenced person was informed of the duty to notify the competent authorities of any change of address and of the consequences of not complying with that obligation; he signed the instructions in that respect.”
De rechtbank stelt voorop dat niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon zijn advocaat heeft gemachtigd om het hoger beroep voor hem in te stellen. Hiervan wordt geen melding gemaakt in het EAB en ook in de aanvullende informatie wordt dit in het midden gelaten. Over de procedure in eerste aanleg is geen informatie verstrekt, zodat (ook) geen aanleiding bestaat om (op basis daarvan) aan te nemen dat het hoger beroep in overleg met, op verzoek van, of met medeweten van de opgeëiste persoon is ingesteld. De vraag die voorligt is dan ook of de opgeëiste persoon bekend was met de procedure in hoger beroep. De opgeëiste persoon zelf heeft verklaard dat hij er niet van af wist.
Uit bovenstaande aanvullende informatie van 23 juni 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon een correspondentieadres (het adres van zijn advocaat) had opgegeven waarnaar de informatie over de procedure is verzonden, en dat hij een adresinstructie heeft ondertekend. Uit die informatie kan echter niet, ook niet indien deze in samenhang wordt gelezen met de vraagstelling, worden afgeleid dat de opgeëiste persoon dat adres in het kader van de hoger beroepsprocedure heeft opgegeven en dat de adresinstructie (mede) betrekking had op een procedure in hoger beroep.
Het voorgaande betekent dat niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte had kunnen of moeten zijn van de procedure in hoger beroep. De rechtbank kan daarom ook niet tot het oordeel komen dat de opgeëiste persoon in deze situatie op ondubbelzinnige wijze uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon aanwezig te zijn of dat hij kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot de ontvangst van officiële correspondentie.
Onder deze omstandigheden kan de rechtbank niet vaststellen dat overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt en zal de rechtbank de overlevering weigeren voor het arrest met referentienummer XXIII Ka 703/20. De rechtbank ziet geen reden om de zaak aan te houden om nadere vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten, gelet op het feit dat de beslistermijn bijna is verstreken, er al vragen waren gesteld, en aanvullende vragen naar aanleiding van de vorige inhoudelijke behandeling van de zaak op de zitting op
6 juli 2023 hadden kunnen worden gesteld.