ECLI:NL:RBAMS:2023:5999

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
13/152049-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot de Poolse rechtsstaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de District Court in Gdansk, Polen. Het EAB is uitgevaardigd op 9 januari 2023 en betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1979 in Polen, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 3 augustus 2023 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. C.C. Delpeche, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis van 3 februari 2021, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van twee jaar en acht maanden. De verdediging heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de zitting in Polen en dat dit zijn recht op een eerlijk proces heeft geschonden, mede in het licht van de rechtsstaatproblematiek in Polen. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat hij zelf zijn adreswijzigingen niet heeft doorgegeven aan de Poolse autoriteiten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafprocedure en dat hij bewust afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering kan plaatsvinden, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen schending van de verdedigingsrechten is aangetoond. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/152049-23
Datum uitspraak: 17 augustus 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 22 juni 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 januari 2023 door
the District Court in Gdansk [2] , Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaat] (Polen),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 3 augustus 2023, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. C.C. Delpeche, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt in onderdeel B een vonnis van
the Regional Court in Wejherowovan
3 februari 2021 (referentie: II K 480/18).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaar, één maand en zeventien dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt, met de raadsvrouw en officier van justitie, vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort samengevat - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
Met het oog op de beoordeling of de weigeringsgrond al dan niet wordt toegepast, is de volgende door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie van belang.
In het EAB:
“The sentenced person appeared for the trial date on 16 July 2018 at which he was informed at the next trial date. The sentenced person did not appear without an excuse, after having been notified of the subsequent trial dates. The sentenced person was sent a notification of the trial date during which the verdict was to be pronounced with regard to him. The dispatch was deemed as properly serviced, after two advice notes. At the same time, despite having been advised on his duties, the sentenced person did not inform the court on his place of stay having changed. Owing to the service of the summons for the trial resulting in the verdict having been deemed properly served, on 3 February 2021 the verdict in question was issued with regard to the sentenced person. On 23 February 2021 the sentenced person lodged a motion for restitution of the term for lodging a request for the statement of reasons for the verdict. That verdict was considered negatively, a copy was served on him to the address known in Germany. The verdict in the case with regard to the sentenced person became final.”
In de aanvullende informatie van 11 juli 2023:
- in the preparatory and judicial proceedings [opgeëiste persoon] was advised on the duty to inform on each change of his place of stay, the duty to inform on any change of service address and on the consequences of not appearing for a trial, and on the consequences of not informing Polish bodies on the change of address: he received the guidance in person.
- the accused person had been notified of the first date trial on 16 July 2018. Subsequently, next trial dates took place: the accused received in person a notification of the trial date of 15 November 2018 (at that trial the proceedings were commenced the evidential actions were started). He did not appear for that date without an excuse and he did not appeal for its adjournment. Neither did he appear for the subsequent dates of trial in the case.
- he was notified of the subsequent trial dates by post sent to the address shown by him· [adres] (at which he had received services earlier). Since 2019 the accused had not been receiving the correspondence sent (substitutive service), he had not been informing on the change of place of stay, he had not informed about going abroad or the current address or on being deprived on liberty on territory of another state, having been properly advised and being aware of the effects of not informing on the above.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de weigeringsgrond toe te passen. Daartoe heeft zij, kort samengevat, het volgende aangevoerd. De opgeëiste persoon was niet op de hoogte van de datum en het tijdstip van de inhoudelijke behandeling van de zaak die aan het EAB ten grondslag ligt. Dat had wel gekund. De Poolse autoriteiten wisten immers dat de opgeëiste persoon gedetineerd was in Duitsland toen de inhoudelijke behandeling plaatsvond en het vonnis werd gewezen. Dat blijkt uit brieven die in een andere zaak aan de opgeëiste persoon in 2019 zijn gestuurd. De opgeëiste persoon hoefde zijn adresgegevens dus niet aan de Poolse autoriteiten door te geven. De Poolse autoriteiten hebben ook nagelaten het vonnis aan de opgeëiste persoon te betekenen in de Duitse gevangenis. Hij kon daardoor niet tijdig in beroep gaan, terwijl hij dat wel wilde. Een en ander maakt dat de opgeëiste persoon geen eerlijk proces heeft gehad. Dit moet ook worden bezien in het licht van de rechtsstaatproblematiek in Polen, aldus de raadsvrouw.
De officier van justitie stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat de rechtbank moet afzien van toepassing van de weigeringsgrond, omdat aan de opgeëiste persoon een adresinstructie is gegeven en hij kennelijk heeft nagelaten zijn nieuwe adresgegevens door te geven aan de Poolse autoriteiten.
De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering op grond van artikel 12 OLW te weigeren op grond van het volgende.
Gelet op de hiervoor weergegeven informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het feit waarvan hij werd verdacht, alsmede van de omstandigheid dat een strafrechtelijke procedure tegen hem liep. Hij was immers aanwezig op de eerste zitting van 16 juli 2018. Daarnaast heeft de opgeëiste persoon op de zitting van 3 augustus 2023 verklaard dat hij op de hoogte was van de zitting van 15 november 2018. Hij was daarbij echter niet aanwezig. Nadien is de opgeëiste persoon blijkens zijn verklaring naar Duitsland vertrokken om daar te wonen en te werken, maar heeft dat niet doorgegeven aan de Poolse autoriteiten. De opgeëiste persoon was echter tijdens het vooronderzoek en tijdens de procedure geïnformeerd over de verplichting om adreswijzigingen aan de justitiële autoriteiten door te geven.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in deze situatie worden vastgesteld dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon impliceert. De opgeëiste persoon wist dat er een strafprocedure tegen hem gaande was. Hij heeft ervoor gekozen om te vertrekken naar Duitsland zonder zijn nieuwe adresgegevens door te geven. Met deze handelwijze heeft de opgeëiste persoon uit eigen beweging (stilzwijgend) afstand gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces. Hij heeft verder moeten begrijpen dat, toen hij in Duitsland vast kwam te zitten, eventuele correspondentie over deze Poolse strafprocedure hem in de Duitse detentie-instelling niet zou bereiken en dat ook het vonnis niet aan hem betekend zou worden. Dat in het kader van een andere zaak correspondentie aan hem is gericht in de Duitse detentie-instelling, betekent niet dat hij er op mocht rekenen dat hij in het kader van deze procedure van zijn verplichting was ontheven zijn adresgegevens door te geven. Overigens heeft de opgeëiste persoon ook geen andere stappen ondernomen om zich op de hoogte te stellen van het verdere verloop van de strafprocedure.

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
medeplegen van opzetheling.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47 en 416 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Gdansk(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 17 augustus 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.De uitvaardigende autoriteit is in de vertaalde versie van het EAB (onderdeel I) in de Poolse taal vermeld. De rechtbank begrijpt uit het zogenoemde A-formulier, waarin de uitvaardigende autoriteit in de Engelse taal is vermeld, dat het EAB is uitgevaardigd door
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (