4.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt dat op 8 november 2008 aanvankelijk een vrijheidsstraf in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon is opgelegd door de
District Court in Jastrzbie-Zdrój (met kenmerk:, II K 1365/10).Bij beslissing van
District Court in Jastrzbie-Zdrój (met kenmerk: II 1 Ko 1457/12)van 24 oktober 2012 is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen omdat de opgeëiste persoon tijdens zijn proeftijd een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd. Hij is hiervoor op 18 juni 2012 door de
District Court of Brzeg (met kenmerk: II K 414/12)veroordeeld (hierna: het
triggerendestrafbare feit).
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW. Dit betekent dat het vonnis van de
District Court of Brzeg (met kenmerk: II K 414/12)getoetst moet worden aan artikel 12 OLW.
De beslissing tot tenuitvoerlegging van 24 oktober 2012 van
District Court in Jastrzbie-Zdrój (met kenmerk: II 1 Ko 1457/12)zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
Het proces van het triggerende feit met kenmerk: II K 414/12
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd nu met betrekking tot het vonnis van de
District Court of Brzeg (met kenmerk: II K 414/12)onduidelijk is of de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces. Op basis van de aanvullende informatie kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet bij de zitting aanwezig was. Uit de aanvullende informatie blijkt dat hij een adresinstructie heeft gehad en dat er een beslissing naar zijn huisadres is gestuurd, maar onduidelijk is naar welk adres het vonnis is gestuurd en ook wordt niets gezegd over een oproeping voor de zitting.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is maar dat de rechtbank kan afzien van weigering. De opgeëiste persoon heeft namelijk op 21 juni 2012 het vonnis in persoon ontvangen en vervolgens vijf dagen later de boete betaald.
De rechtbank stelt vast dat - ten aanzien van het
triggerendefeit – sprake is van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 4 augustus 2023 blijkt dat aan de opgeëiste persoon tijdens het vooronderzoek een adresinstructie is gegeven. Die instructie hield in dat de opgeëiste persoon iedere adreswijziging moest doorgeven aan de Poolse autoriteiten. Daarbij is de opgeëiste persoon ook gewezen op de gevolgen van het niet voldoen aan die instructie. Uit de aanvullende informatie van 4 augustus 2023 en de verklaring van de opgeëiste persoon ter zitting blijkt dat de opgeëiste persoon op 21 juni 2012 het vonnis in persoon heeft ontvangen op het door hem opgegeven adres in Polen. De opgeëiste persoon heeft vervolgens op 26 juni 2012 de boete betaald en geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis.
Uit het bovenstaande leidt de rechtbank af dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het proces en de uitkomst daarvan en uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn verdedigingsrechten door geen hoger beroep in te stellen. Overlevering van de opgeëiste persoon houdt daarom geen schending van zijn verdedigingsrechten in.
Vonnis met kenmerk II K 1365/10
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is maar dat de rechtbank kan afzien van weigering aangezien de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen en hij is gewezen op de consequenties als hij zich hier niet aan zou houden. De opgeëiste persoon heeft dan ook zijn verdedigingsrechten kunnen uitoefenen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 21 juli 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon tijdens de procedure zijn adres heeft doorgegeven en dat hij is geïnstrueerd dat hij adreswijzigingen moet doorgeven, waarbij hij is gewezen op de gevolgen als hij zich hier niet aan zou houden. De oproeping en correspondentie voor het proces dat tot het vonnis heeft geleid, zijn verzonden naar het door hem opgegeven adres. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon ofwel stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om bij zijn proces aanwezig te zijn, ofwel dat hij in dit kader kennelijk onzorgvuldig is geweest door ondanks de aan hem gegeven adresinstructie niet bereikbaar te zijn voor de Poolse autoriteiten.