3.2.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft betoogd dat overlevering dient te worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de opgeëiste persoon in Frankrijk geen nieuw en volledig proces tegemoet kan zien dat voldoet aan de minimaal daaraan te stellen eisen. In het verleden is artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) geschonden (EHRM 13 februari 2001, nr. 29731/96, Krombach v. Frankrijk). Er bestaat een ernstig vermoeden dat in de toekomst wederom een schending van artikel 6 EVRM en tevens van de artikelen 3 en 5 EVRM zal plaatsvinden. Frankrijk heeft geen indicatie gegeven hoe en wanneer een nieuw proces zal worden gehouden. Bovendien ziet het er naar uit dat het onderliggende strafdossier ontbreekt, nu de Franse advocaat van opgeëiste persoon dit diverse malen heeft opgevraagd, maar het niet aan haar is verstrekt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet aan de orde is. Frankrijk heeft de ondubbelzinnige garantie afgegeven dat de opgeëiste persoon recht heeft op een nieuw proces. De schending van artikel 6 EVRM waar de raadsman naar heeft verwezen is inmiddels door Franse wetgeving gerepareerd. Er bestaat geen aanleiding om te vermoeden dat bij een nieuwe procedure een schending van artikel 6 EVRM aan de orde zou zijn.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
In het EAB is onder rubriek d) de betreffende vermelding aangekruist. Daarbij is de volgende uitleg gegeven:
“Les personnes condamnées … sont considérées comme condamnées par defaut.
Aux termes de l'article 379-4 du code de procédure pénale, si l'accusé condamné par défaut se constitue prisonnier ou est arrêté avant que la peine soit éteinte par la prescription, l'arrêt de la cour d'assises est automatiquement non avenu dans toutes ses dispositions et il est procédé à un nouvel examen contradictoire de l’affaire.
Le condamné doit être immédiatement incarcéré en exécution de ce mandat d'arrêt. Il pourra néanmoins faire des demandes de mise en liberté dans les formes et conditions prévues à l'article 148-1 du code de procédure pénale. Sa nouvelle comparution devant la cour d'assises devra intervenir dans Ie délai d'un an à compter de son placement en détention, faute de quoi il serait remis en liberté d'office.
Toutefois, dès qu'il sera remis aux autorités françaises, il disposera de la faculté d'acquiescer à la décision de condamnation rendue en son absence. S'il décide d'acquiescer, il devra expressément faire connaître sa renonciation à un nouvel examen des faits par la Cour d'assises dans un délai d'un mois. Sa renonciation sera constatée par Ie Président de la Cour d'assises et susceptible d'un recours.”
Daarnaast staat in de aanvullende informatie van 14 augustus 2023 van de uitvaardigende justitiële autoriteit het volgende:
“La procédure applicable en cas de condamnation par contumace prévoyait que l’arrêt rendu par la cour d'assises était non avenu de plein droit au jour de l'arrestation de l'intéressé (ici sa remise aux autorités françaises) et que celui-ci devait être rejugé sans avoir à former opposition. Cette procédure est toujours applicable aux condamnations par contumace prononcées antérieurement à la loi de 2004 sur le défaut criminel.
Il n'y a donc pas de délai dans lequel [Opgeëiste persoon] devra demander un nouveau procès, puisque celui-ci aura automatiquement lieu.
L'audience de première instance devant être reprise, [Opgeëiste persoon] n'aura pas encore, à ce stade, la possibilité d'interjeter appel; il ne bénéficiera de ce droit qu'une fois la décision de première instance rendue, dans un délai de dix jours à compter du prononcé dudit arrêt.
Il disposera ensuite éventuellement de la possibilité de se pourvoir en cassation contre la décision qui serait rendue par la cour d'assises d'appel, dans Ie délai de cinq jours francs à compter de l’arrêt d'appel.”
De rechtbank leidt uit het vorenstaande af dat nadat de opgeëiste persoon feitelijk is overgeleverd, hij in Frankrijk een nieuw proces zal krijgen. Daarbij heeft hij nog de mogelijkheid om in hoger beroep en in cassatie te gaan. Naar het oordeel van de rechtbank doet de omstandigheid als bedoeld in artikel 12 onder d OLW zich dan ook voor. De rechtbank merkt daarbij op dat het nieuwe proces de eventuele gebreken van de verstekprocedure kan remediëren, zodat geen sprake is van een reëel gevaar van een schending van artikel 6 EVRM. Artikel 12 OLW vormt dan ook geen grond om de overlevering te weigeren.
De opgeëiste persoon is tot een levenslange gevangenisstraf veroordeeld. De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat bij het nieuwe proces wederom een levenslange gevangenisstraf aan de opgeëiste persoon kan worden opgelegd, niet aan overlevering in de weg staat. Uit de aanvullende informatie van 14 augustus 2023 blijkt namelijk dat hij in dat geval mogelijkheden heeft om die straf tussentijds rechterlijk te laten toetsen.