ECLI:NL:RBAMS:2023:5870

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
13/153678-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot levenslange gevangenisstraf en verjaringseisen

Op 20 september 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door de Procureur Generaal bij het Hof van Beroep te Parijs op 23 april 2019, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Frankrijk is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor onder andere moord en oplichting. De rechtbank heeft de procesgang besproken, waarbij de opgeëiste persoon op 6 september 2023 is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd met 30 dagen.

De raadsman heeft betoogd dat de mogelijkheid tot tenuitvoerlegging van het Franse strafvonnis is verjaard, maar de rechtbank oordeelt dat de verjaring is gestuit door de uitvaardiging van het EAB. De rechtbank heeft ook de argumenten van de raadsman over schending van artikel 6 van het EVRM verworpen, en vastgesteld dat de opgeëiste persoon recht heeft op een nieuw proces in Frankrijk. De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in de Franse detentie-instellingen beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar is voor onmenselijke of vernederende behandeling, mits de opgeëiste persoon niet in de overbevolkte detentie-instelling in Nîmes wordt geplaatst.

De rechtbank heeft het onderzoek heropend en de officier van justitie verzocht om aanvullende informatie van de Franse autoriteiten. De beslissing om de overlevering te schorsen en de termijn voor uitspraak te verlengen, is genomen om ervoor te zorgen dat de rechten van de opgeëiste persoon worden gewaarborgd. De zaak moet binnen 30 dagen opnieuw worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/153678-23
Datum uitspraak: 20 september 2023
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering van 14 juli 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 april 2019 door de Procureur Generaal bij het Hof van Beroep te Parijs en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[Opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1959,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [naam JC] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 6 september 2023, in aanwezigheid van mr. S. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.A. Kaarls, advocaat te Den Haag en door een tolk in de Franse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Franse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB maakt melding van:
- een vattingsbevel, uitgereikt onder dekking van een arrest van de 2e Kamer voor Beschuldiging van het Hof van Beroep te Parijs op 6 april 1999;
- een verwijzingsarrest voor het Assisenhof te Parijs (uit hoofde van medeplichtigheid aan moord en oplichtingen) inhoudende een vattingsbevel;
- een verstekarrest van het Assisenhof te Parijs (1e sectie) d.d. 5 juni 2001, ref. 99/000025.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een levenslange vrijheidsstraf, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde verstekarrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1.
Verjaring
De raadsman heeft betoogd dat de mogelijkheid tot tenuitvoerlegging van het Franse strafvonnis 20 jaar na de publicatie van het arrest op 17 juni 2022 is verjaard, omdat de Franse justitiële autoriteiten geen handeling hebben verricht die de verjaringstermijn heeft gestuit. Het enkele uitvaardigen van het EAB in 2019 schort de verjaring van de tenuitvoerlegging niet op. Dit betekent dat de vrijheidsbenemende beslissing die ten grondslag ligt aan het EAB ongeldig is en dat er geen sprake is van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dient te worden vertrouwd op de informatie die door de uitvaardigende justitiële autoriteit is verstrekt. Hieruit blijkt dat de mogelijkheid tot tenuitvoerlegging niet is verjaard.
De rechtbank leidt uit de aanvullende informatie van 14 augustus 2023 van de uitvaardigende justitiële autoriteit af dat de uitvaardiging van het tweede EAB op 23 april 2019 de verjaring heeft gestuit. Hierdoor ging een nieuwe verjaringstermijn lopen, tot aan 22 april 2039. De rechtbank overweegt ten overvloede dat de vraag naar verjaring van de tenuitvoerlegging een kwestie van Frans recht betreft en de rechtbank in beginsel dient te vertrouwen op de juistheid van de verstrekte informatie. Hetgeen door de raadsman is aangevoerd, geeft geen aanleiding om dit uitgangspunt te verlaten. De rechtbank is dan ook – anders dan de raadsman, die heeft betoogd dat het arrest geen voor tenuitvoerlegging vatbare uitspraak is - van oordeel dat aan het EAB een voor tenuitvoerlegging vatbaar arrest ten grondslag ligt.
3.2.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft betoogd dat overlevering dient te worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de opgeëiste persoon in Frankrijk geen nieuw en volledig proces tegemoet kan zien dat voldoet aan de minimaal daaraan te stellen eisen. In het verleden is artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) geschonden (EHRM 13 februari 2001, nr. 29731/96, Krombach v. Frankrijk). Er bestaat een ernstig vermoeden dat in de toekomst wederom een schending van artikel 6 EVRM en tevens van de artikelen 3 en 5 EVRM zal plaatsvinden. Frankrijk heeft geen indicatie gegeven hoe en wanneer een nieuw proces zal worden gehouden. Bovendien ziet het er naar uit dat het onderliggende strafdossier ontbreekt, nu de Franse advocaat van opgeëiste persoon dit diverse malen heeft opgevraagd, maar het niet aan haar is verstrekt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet aan de orde is. Frankrijk heeft de ondubbelzinnige garantie afgegeven dat de opgeëiste persoon recht heeft op een nieuw proces. De schending van artikel 6 EVRM waar de raadsman naar heeft verwezen is inmiddels door Franse wetgeving gerepareerd. Er bestaat geen aanleiding om te vermoeden dat bij een nieuwe procedure een schending van artikel 6 EVRM aan de orde zou zijn.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
In het EAB is onder rubriek d) de betreffende vermelding aangekruist. Daarbij is de volgende uitleg gegeven:
“Les personnes condamnées … sont considérées comme condamnées par defaut.
Aux termes de l'article 379-4 du code de procédure pénale, si l'accusé condamné par défaut se constitue prisonnier ou est arrêté avant que la peine soit éteinte par la prescription, l'arrêt de la cour d'assises est automatiquement non avenu dans toutes ses dispositions et il est procédé à un nouvel examen contradictoire de l’affaire.
Le condamné doit être immédiatement incarcéré en exécution de ce mandat d'arrêt. Il pourra néanmoins faire des demandes de mise en liberté dans les formes et conditions prévues à l'article 148-1 du code de procédure pénale. Sa nouvelle comparution devant la cour d'assises devra intervenir dans Ie délai d'un an à compter de son placement en détention, faute de quoi il serait remis en liberté d'office.
Toutefois, dès qu'il sera remis aux autorités françaises, il disposera de la faculté d'acquiescer à la décision de condamnation rendue en son absence. S'il décide d'acquiescer, il devra expressément faire connaître sa renonciation à un nouvel examen des faits par la Cour d'assises dans un délai d'un mois. Sa renonciation sera constatée par Ie Président de la Cour d'assises et susceptible d'un recours.”
Daarnaast staat in de aanvullende informatie van 14 augustus 2023 van de uitvaardigende justitiële autoriteit het volgende:
“La procédure applicable en cas de condamnation par contumace prévoyait que l’arrêt rendu par la cour d'assises était non avenu de plein droit au jour de l'arrestation de l'intéressé (ici sa remise aux autorités françaises) et que celui-ci devait être rejugé sans avoir à former opposition. Cette procédure est toujours applicable aux condamnations par contumace prononcées antérieurement à la loi de 2004 sur le défaut criminel.
Il n'y a donc pas de délai dans lequel [Opgeëiste persoon] devra demander un nouveau procès, puisque celui-ci aura automatiquement lieu.
L'audience de première instance devant être reprise, [Opgeëiste persoon] n'aura pas encore, à ce stade, la possibilité d'interjeter appel; il ne bénéficiera de ce droit qu'une fois la décision de première instance rendue, dans un délai de dix jours à compter du prononcé dudit arrêt.
Il disposera ensuite éventuellement de la possibilité de se pourvoir en cassation contre la décision qui serait rendue par la cour d'assises d'appel, dans Ie délai de cinq jours francs à compter de l’arrêt d'appel.”
De rechtbank leidt uit het vorenstaande af dat nadat de opgeëiste persoon feitelijk is overgeleverd, hij in Frankrijk een nieuw proces zal krijgen. Daarbij heeft hij nog de mogelijkheid om in hoger beroep en in cassatie te gaan. Naar het oordeel van de rechtbank doet de omstandigheid als bedoeld in artikel 12 onder d OLW zich dan ook voor. De rechtbank merkt daarbij op dat het nieuwe proces de eventuele gebreken van de verstekprocedure kan remediëren, zodat geen sprake is van een reëel gevaar van een schending van artikel 6 EVRM. Artikel 12 OLW vormt dan ook geen grond om de overlevering te weigeren.
De opgeëiste persoon is tot een levenslange gevangenisstraf veroordeeld. De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat bij het nieuwe proces wederom een levenslange gevangenisstraf aan de opgeëiste persoon kan worden opgelegd, niet aan overlevering in de weg staat. Uit de aanvullende informatie van 14 augustus 2023 blijkt namelijk dat hij in dat geval mogelijkheden heeft om die straf tussentijds rechterlijk te laten toetsen.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 14 en 20, te weten:
-
moord en doodslag, zware mishandeling;
-
oplichting
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Artikel 11 OLW: artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er op dit moment ten aanzien van de detentie-instelling in Nîmes een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). [4]
Le chef du bureau de l'entraide pénale internationaleheeft bij brief van 22 augustus 2023 de garantie gegeven dat de opgeëiste persoon in het geval van overlevering aan Frankrijk niet in de detentie-instelling in Nîmes zal worden gedetineerd. De rechtbank stelt vast dat, gelet op de verstrekte garantie, het reële gevaar van een onmenselijk of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in de detentie-instelling in Nîmes voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Dit betekent dat de detentieomstandigheden in Nîmes geen beletsel voor de overlevering vormen.
Recent heeft de rechtbank geoordeeld dat er op dit moment ook ten aanzien van de detentie-instelling in Nanterre een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest), met name gezien de overbevolking in deze instelling. [5]
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in de penitentiaire inrichting in Nanterre, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in deze detentie-instelling, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de opgeëiste persoon bij overlevering onmenselijk of vernederend zal worden behandeld. [6]
Teneinde te verzekeren dat artikel 4 van het Handvest in het concrete geval wordt geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens concreet en nauwkeurig na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Frankrijk een reëel gevaar zal lopen te worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van dat artikel wegens de omstandigheden waarin hij in de uitvaardigende lidstaat zal worden gedetineerd. [7]
In het kader van dat nadere onderzoek zal de rechtbank het onderzoek ter zitting heropenen en de officier van justitie verzoeken aan de Franse autoriteiten de volgende vragen te stellen:

1. Zal de opgeëiste persoon, na zijn eventuele overlevering aan Frankrijk, naar alle waarschijnlijkheid worden gedetineerd in de detentie-instelling van Nanterre?

2) Zo ja,
- hoeveel individuele celruimte (personal space) zal hem ter beschikking staan in een eenpersoonscel en hoeveel in een meerpersoonscel, en is dit - voor wat betreft de meerpersoonscel - inclusief of exclusief het sanitair mede gelet op de situatie van overbevolking op het moment van beantwoording van de vraag?
- beschikt deze detentie-instelling over een deugdelijk afgeschermd toilet in de meerpersoonscellen?

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen voornoemde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
VERLENGTde beslistermijn op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met 30dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de zaak binnen 30 dagen weer op zitting moet worden aangebracht.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Franse taal tegen voornoemde nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 20 september 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.O.a. Rechtbank Amsterdam, 30 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3763.
5.Rechtbank Amsterdam, 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:5123.
6.HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 ( [naam] ), punten 91 en 93).
7.HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 ( [naam] ), punten 92 en 94).