ECLI:NL:RBAMS:2023:5815

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
22/4916
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep inzake verzoek om inzage in persoonsgegevens op grond van de AVG en WJSG

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Amsterdam, op 28 juli 2021 een verzoek om inzage ingediend in alle persoonsgegevens die het Openbaar Ministerie over hem verwerkt. Dit verzoek was gebaseerd op de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (WJSG). Het primaire besluit van 1 februari 2022, waarin verweerder op het verzoek heeft beslist, werd opgevat als een algemeen verzoek. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat hij vond dat het overzicht van verwerkte persoonsgegevens niet compleet was. Verweerder heeft het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, maar eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

De rechtbank heeft op 20 september 2023 uitspraak gedaan in deze zaak. Tijdens de zitting op 2 augustus 2023 heeft eiser zijn verzoek verder gespecificeerd, maar de rechtbank oordeelde dat dit te laat was. De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende had voldaan aan het verzoek door een algemeen overzicht van de verwerkte persoonsgegevens te verstrekken. Eiser had niet gereageerd op het verzoek van verweerder om zijn verzoek te specificeren, waardoor verweerder niet verplicht was om meer gedetailleerde informatie te verstrekken. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was en dat de beslissing op het bezwaar van eiser in stand bleef. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/4916

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser,

en

Openbaar Ministerie, College van procureurs-generaal, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Gillhaus).

Inleiding

Met een besluit van 1 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op het verzoek van eiser op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming [1] en de Wet strafvorderlijke en justitiële gegevens [2] .
Met een besluit van 31 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard, voor zover het betreft de onvolledigheid van het overzicht.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2023. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door
mr. M.P. Ketting.De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Eiser heeft met de e-mail van 4 augustus 2023 de behandelend rechter gewraakt. De wrakingskamer heeft met de uitspraak van 9 augustus 2023 het wrakingsverzoek afgewezen. Hierna is de procedure voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1.
Eiser heeft op 28 juli 2021 een verzoek om inzage gedaan in alle persoonsgegevens die verweerder over hem verwerkt, waaronder persoonsgegevens in rapporten, mutaties,
e-mails, appjes, smsjes en audio- en video-opnames. Eiser verwijst daarbij naar de Avg en eventueel andere relevante (internationale) wetgeving en verdragen, zoals de Wet politiegegevens, het Databeschermingsverdrag, het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
1.2.
Met het primaire besluit heeft verweerder beslist op het verzoek van eiser. Verweerder heeft daarbij het inzageverzoek van eiser opgevat als een algemeen verzoek op grond van artikel 39i van de Wjsg en artikel 15 van de Avg. Verweerder heeft twee overzichten verstrekt. Op het eerste overzicht heeft verweerder de verwerkte strafvorderlijke gegevens van eiser op grond van de Wjsg vermeld. Op het tweede overzicht heeft verweerder de verwerkte persoonsgegevens van eiser op grond van de Avg vermeld.
1.3.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Daarbij heeft eiser onder meer gesteld dat het overzicht niet compleet is. Met een brief van 30 maart 2022 heeft verweerder eiser verzocht om concreet te onderbouwen welke informatie ontbreekt in de door verweerder opgestelde overzichten, zodat op basis van die informatie een nadere
zoekslag kan worden verricht. In de schriftelijke reactie van eiser van 28 juni 2022 heeft hij geschreven dat hij inzage wenst in
allepersoonsgegevens die verweerder verwerkt.
1.4.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard, voor zover het de onvolledigheid van het overzicht betreft. Verweerder heeft in de bijlage een overzicht opgenomen met aanvullende strafvorderlijke gegevens en persoonsgegevens die verweerder heeft aangetroffen in zijn systemen.
Het oordeel van de rechtbank
2.1.
De rechtbank beoordeelt het besluit om gedeeltelijk inzage te geven in de strafvorderlijke en persoonsgegevens van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De procesorde
3.1.
Eiser betoogt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de goede procesorde door pas op 21 juli 2023 een verweerschrift in te dienen. De rechtbank volgt eiser daarin niet.
3.2.
De rechtbank heeft verweerder op 14 oktober 2022 in de gelegenheid gesteld binnen vier weken een verweerschrift in te dienen [3] . Verweerder heeft pas twaalf dagen voor de zitting een verweerschrift ingediend, dus erg ver buiten de gestelde termijn van vier weken. Hoewel dit verweerder bepaald niet siert, hangt het af van de omstandigheden van het geval welke consequenties daar aan worden verbonden [4] . De vraag is met name of eiser voldoende in staat is geweest om, uiterlijk op de zitting, op het verweerschrift te reageren. Op zitting is met partijen besproken of de zaak volledig kan worden behandeld. De rechtbank heeft van partijen geen signaal gehad dat de zaak moet worden aangehouden voor een nadere reactietermijn op het verweerschrift. Gezien de inhoud van het verweerschrift ziet de rechtbank ook ambtshalve geen aanleiding om aan te nemen dat eiser zijn zaak op de zitting onvoldoende heeft kunnen bepleiten.
De algemeenheid van het overzicht
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het voorliggende geval aan het door eiser gedane verzoek heeft voldaan door een algemeen overzicht met de verwerkte strafvorderlijke en persoonsgegevens te verstrekken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
4.2.
De rechtbank overweegt dat het verzoek van eiser algemeen is geformuleerd en daardoor breed is ingestoken. Verweerder heeft daarom op 30 maart 2022 – in aansluiting bij overweging 63 van de considerans van de Avg – gevraagd om een specificering van de gegevens die eiser wenst te ontvangen. In de schriftelijke reactie van eiser van 28 juni 2022 heeft hij geschreven dat hij inzage wenst in
allepersoonsgegevens die verweerder verwerkt. Eiser is dus niet ingegaan op het verzoek van verweerder. Nu eiser dit niet heeft gedaan, mocht verweerder gelet op de algemene strekking van het verzoek, de omvang van de verwerkte persoonsgegevens en overweging 63 van de considerans van de Avg, volstaan met een algemeen overzicht van de verwerkte persoonsgegevens van eiser.
4.3.
Voor zover eiser op de zitting in beroep zijn verzoek alsnog heeft gespecificeerd, zoals over een door hem genoemde Interpolsignalering, was dat te laat. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat het op de weg van eiser lag om het verzoek al in de bezwaarfase te specificeren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in deze procedure dan ook kunnen volstaan met een algemeen overzicht. Indien eiser inzage wil in de verwerkte persoonsgegevens van een specifiek onderwerp op de lijst dan kan hij een nieuw verzoek indienen.
De geheime stukken
5. Op zitting is verder besproken dat verweerder de geheime stukken die ten grondslag liggen aan het algemene overzicht niet onder geheimhouding heeft overgelegd. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het vanwege de algemene aard van het overzicht geen toegevoegde waarde heeft dat de rechtbank beschikt over de onderliggende geheime stukken.
De (on)volledigheid van de zoekslag
6.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en deze mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat dat document toch onder het bestuursorgaan berust. [5] Bij de beoordeling of een stelling van een bestuursorgaan de rechtbank niet ongeloofwaardig voorkomt, zal worden betrokken op welke wijze het onderzoek is verricht. Het bestuursorgaan moet inzichtelijk maken dat voldoende zorgvuldig onderzoek is gedaan. Hierbij hoort ook dat het bestuursorgaan moet onderzoeken of de gevraagde documenten (hebben) bestaan en bij hem hadden behoren te berusten. [6]
6.2.
Verweerder heeft op zitting de zoekslag verder toegelicht. Verweerder beschikt over twee systemen, een voor strafrechtelijke gegevens en een voor andere gegevens waaronder persoonsgegevens die niet strafvorderlijk zijn. Verweerder heeft in deze systemen gezocht op de naam van eiser, het burgerservicenummer van eiser en het strafrechtketennummer van eiser. De personen die zoeken in de zoeksystemen hebben toegang tot het gehele databestand binnen het zoeksysteem. Er zijn geen afgeschermde onderdelen die niet voor hen toegankelijk zijn. Aan de hand van indicaties uit het algemene zoeksysteem worden de privacyfunctionarissen van de specifieke parketten bevraagd. Elk parket heeft een privacyfunctionaris voor een eventuele nadere zoekslag. De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder uitgevoerde zoekslag het algemene verzoek van eiser afdoende dekt. De rechtbank acht het dan ook niet ongeloofwaardig dat er niet meer persoonsgegevens onder verweerder berusten dan die al onder de reikwijdte van deze algemene zoekslag vallen. Een nadere zoekslag kan plaatsvinden bij een nieuw specifiek verzoek. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding onderliggende stukken op te vragen, zoals het bewijs dat verweerder de specifieke parketfunctionarissen om informatie heeft gevraagd.
6.3.
Eiser heeft gesteld dat het ongeloofwaardig is dat het algemene overzicht compleet is vanwege alle incidenten die hij heeft meegemaakt. Eiser trekt hieruit de conclusie dat de overheid (waaronder verweerder) niet te vertrouwen is over de ontsluiting van persoonsgegevens. De rechtbank volgt eiser hierin niet. In dit geval gaat het om een algemeen verzoek. Verweerder heeft kunnen volstaan met een algemene zoekslag en een algemeen overzicht. Alleen daarom al gaat de stelling van eiser niet op.
6.4.
Nu de rechtbank niet twijfelt aan de volledigheid van het overzicht, ziet de rechtbank geen aanleiding een deskundige een zoekslag bij verweerder uit te laten voeren, zoals eiser heeft verzocht.
De verstrekking van afschriften
Persoonsgegevens op grond van de Avg
7.1.
Eiser betoogt dat verweerder afschriften van zijn persoonsgegevens had moeten verstrekken. Eiser voert aan dat verweerder niet heeft onderkend dat hij op grond van artikel 15, derde lid, van de Avg recht heeft op ongelakte afschriften.
7.2.
In artikel 15, derde lid, eerste volzin, van de Avg is bepaald dat de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene een kopie verstrekt van de persoonsgegevens die worden verwerkt. In het arrest van 4 mei 2023, F.F. tegen Österreichische Datenschutzbehörde, C-487/21 [7] , heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie voor recht verklaard dat artikel 15, derde lid, eerste volzin, van de Avg als volgt moet worden uitgelegd. Het recht om een kopie te verkrijgen van persoonsgegevens houdt in dat aan de betrokkene een getrouwe en begrijpelijke reproductie van al deze gegevens moet worden gegeven. Dit recht omvat het recht om een kopie te verkrijgen van uittreksels uit documenten of zelfs van volledige documenten of databankuittreksels die deze gegevens bevatten, indien dit onontbeerlijk is om de betrokkene in staat te stellen de hem bij deze verordening verleende rechten daadwerkelijk uit te oefenen.
7.3.
De verplichting een kopie van de persoonsgegevens te verstrekken op grond van artikel 15, derde lid, van de Avg, betekent dus niet dat een bestuursorgaan verplicht is afschriften te verstrekken van de documenten waarin die persoonsgegevens voorkomen. Een bestuursorgaan mag dat doen, maar het mag ook voor een andere vorm kiezen waarin de kopie van de persoonsgegevens wordt verstrekt indien daarmee een getrouwe en begrijpelijke reproductie van al deze gegevens wordt gegeven. Maar indien afschriften onontbeerlijk zijn om de door de Avg verleende rechten daadwerkelijk uit te oefenen is een bestuursorgaan wel gehouden om afschriften van documenten te verstrekken.
7.4.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat, alleen al gezien de algemene aard van het overzicht, niet gebleken is dat het voor eiser onontbeerlijk is dat hij afschriften krijgt van alle onderliggende documenten waar het overzicht van verweerder aan refereert.
Strafvorderlijke gegevens op grond van de Wjsg
8. De rechtbank ziet ook geen grond voor het oordeel dat verweerder verplicht was om aan eiser afschriften van de strafvorderlijke gegevens te verstrekken. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [8] volgt immers dat artikel 39i van de Wjsg geen recht geeft op een afschrift van de betrokken gegevens. Het artikel ziet namelijk op de mededeling welke strafvorderlijke gegevens zijn verwerkt en niet op het al dan niet verkrijgen van een afschrift van die gegevens.

Conclusie

9. Het beroep is gelet op bovenstaande overwegingen ongegrond. Dat betekent dat de beslissing op het bezwaar van eiser in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig-Rocour, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 september 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Hierna: Avg.
2.Hierna: Wjsg.
3.Dit betreft een verzoek op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat de wet geen gevolgen verbindt aan het niet binnen deze termijn indienen van een verweerschrift. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:989.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1743.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2437.
7.HvJEU 4 mei 2023, ECLI:EU:C:2023:369.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:128