ECLI:NL:RBAMS:2023:5778

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
C/13/734224 / HA ZA 23-505
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over afwatering van een carportdak en de verplichtingen uit artikel 5:52 lid 1 BW

In deze bodemzaak, uitgesproken door de Rechtbank Amsterdam op 27 september 2023, gaat het om een burengeschil tussen twee partijen, [eiser 1] en [eiser 2], en [gedaagde] over de afwatering van een carportdak. De eisende partijen stellen dat de afwatering van het dak van de carport van [gedaagde] via hun erf plaatsvindt, wat in strijd zou zijn met artikel 5:52 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit artikel verplicht eigenaren om ervoor te zorgen dat water van hun gebouwen niet op andermans erf afloopt. De eisers vorderen dat de rechtbank [gedaagde] verplicht om de afwatering aan te passen, op straffe van een dwangsom.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er inderdaad water van het dak van de carport van [gedaagde] afloopt via de hemelwaterafvoer van [eiser 1] en [eiser 2]. Echter, de rechtbank oordeelt dat de eisers onvoldoende belang hebben bij hun vordering. De rechtbank overweegt dat het water via de hemelwaterafvoer van de eisers direct in het riool terechtkomt en dat er sinds de bouw van de carports in 1981 nooit problemen zijn geweest. De rechtbank concludeert dat de eisers al sinds 2003 de situatie dulden en dat er geen noodzaak is om de bestaande situatie te veranderen. Daarom worden de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] afgewezen en worden zij veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/734224 / HA ZA 23-505
Vonnis van 27 september 2023
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [plaats] ,
eisende partijen (hierna: [eiser 1] en [eiser 2] ),
advocaat: mr. S.P. Dalmolen te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde partij (hierna: [gedaagde] ),
advocaat: mr. S.L.D. van den Brink te Mijdrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 mei 2023 met producties 1 tot en met 6,
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 9,
- het tussenvonnis van 26 juli 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 augustus 2023 en de daarin vermelde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn buren op het [adres] in [plaats] . In 1980 zijn de woningen gebouwd en is [gedaagde] gaan wonen op [huisnummer 1] . Naast haar op [huisnummer 2] woonde destijds de heer [naam] (hierna: [naam] ). Sinds 2003 wonen [eiser 1] en [eiser 2] op [huisnummer 2] .
2.2.
Aan de voorzijde van de woningen bevinden zich de voortuinen. In elk van de voortuinen bevindt zich een stenen berging. Deze bergingen zijn gebouwd tegelijk met de bouw van de woningen. De stenen bergingen beschikten elk over een eigen hemelwaterafvoer.
2.3.
In 1981 hebben [gedaagde] en [naam] in de voortuinen (onder meer boven de stenen bergingen) elk een eigen carport laten bouwen met constructief gezien een doorlopend dak. Het afschot van dit dak is hellend aangebracht richting de voorzijde (bezien vanuit de woningen). De hemelwaterafvoer van de stenen berging van destijds [naam] is doorgetrokken tot op het dak van de carport. De hemelwaterafvoer van de stenen berging van [gedaagde] is verwijderd. Aan de voorzijde van het dak hebben beide carports daarnaast elk een nieuwe eigen hemelwaterafvoer gekregen: [gedaagde] in de hoek en destijds [naam] net naast het midden. Dit ziet er als volgt uit met de twee nieuwe hemelwaterafvoeren aan de voorzijde van het dak omcirkeld:
2.4.
De nieuwe hemelwaterafvoer van destijds [naam] en nu [eiser 1] en [eiser 2] beschikt over een rooster om te voorkomen dat afval in de regenpijp terechtkomt en voert het water af via een regenpijp naar de (ondergrondse) riolering.
2.5.
In 1988 is [naam] verhuisd.
2.6.
Op enig moment heeft [gedaagde] ook een houten berging laten bouwen onder haar carport, zoals links is te zien op de foto onder 2.3.
2.7.
Sinds januari 2003 wonen [eiser 1] en [eiser 2] op het [adres] [huisnummer 2] .
2.8.
Op 18 januari 2023 hebben [eiser 1] en [eiser 2] de branchevereniging voor dakbedekkingsbedrijven Vebidak ingeschakeld voor onderzoek naar het dak van de carports. Vebidak heeft in haar rapport van 13 maart 2023 over de door haar op 18 januari 2023 uitgevoerde inspectie onder meer het volgende opgenomen:
‘(…)
6 Waarnemingen dakvlak
Dakbedekkingsconstructie
Afschot
Het afschot van beide dakvlakken loopt van de staatzijde naar het woonhuis.
Dakbedekkingssysteem
Het dakbedekkingssysteem is gezien de leeftijd in een goede conditie.
(…)
(…)
7 Beoordeling dakvlak
Aspecten
(…)
Beantwoording vragen advocaat S. Dalmolen
(…)
2.
Het feit dat er twee hemelwaterafvoeren waren voorzien tijdens de realisatiefase toont aan dat het afschot was voorzien voor ieder dakvlak naar de bijbehorende hemelwaterafvoer. (…)
Dat het afschot van [huisnummer 1] nu enkel naar de randzone van het dakvlak [huisnummer 1] ) is gericht en niet naar de hemelwaterafvoer [huisnummer 1] ) heeft volgens VEBIDAK te maken met het feit dat de dakconstructie van [huisnummer 1] omhoog is gedrukt door het plaatsen van een berging.
(…) De bijgevoegde foto’s laten zien dat het hemelwater naar de randzone van [huisnummer 1] stroomt en daar blijft staan. Enkel bij veel water loopt het naar de hemelwaterafvoer van [huisnummer 2] .
3.
De dakconstructie van het dakvlak behorende bij [huisnummer 1] dient te worden getild zodat het afschot richting de hemelwaterafvoer van [huisnummer 1] loopt. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan kan gebruik worden gemaakt van een afschotmortel die het afschot kan verbeteren.
4.
Risico van het niet juist onderhouden van het dakvlak van [huisnummer 1] is dat het dakbedekkingssysteem sneller veroudert, maar ook dat er bladeren rondom de hemelwaterafvoer van [huisnummer 2] blijven liggen. Met als gevolg dat er meer water op het dak blijft staan, ook op het dakvlak van [huisnummer 2] .
Water op het dak heeft als gevolg dat de levensduur van het dakbedekkingssysteem wordt verkort. Tijdens winterse dagen zal het water bevriezen en tijdens warme dagen zal het water uitdampen wat beide een negatief gevolg kan hebben voor de levensduur van het dakbedekkingssysteem. Ook kan stilstaand water op het dak een onaangename geur veroorzaken en overlast bezorgen doordat muggen rondom het water gaan cirkelen.
(…)’

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt:
I om binnen een termijn van drie maanden na dagtekening van dit vonnis, de afdekking van haar carport zodanig in te richten, dat daarvan het water niet op het erf van [eiser 1] en [eiser 2] afloopt, op straffe van een dwangsom van € 500,= per dag of gedeelte daarvan dat zij hiermee in gebreke blijft tot een maximum van € 10.000,= is bereikt,
II in de proceskosten.
3.2.
Kort gezegd voeren [eiser 1] en [eiser 2] aan dat het afwateren op hun erf door [gedaagde] in strijd is met artikel 5:52 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW). Afwateren op andermans erf is onrechtmatig en moet dus worden gestaakt. [eiser 1] en [eiser 2] stellen last te hebben van het (boom)afval dat mee kan stromen en zijn hoofdzakelijk bang voor verstoppingen in de riolering.
3.3.
[gedaagde] voert samengevat als volgt verweer. In de eerste plaats betwist zij dat sprake is van een verboden situatie van afwatering als bedoeld in artikel 5:52 lid 1 BW. In de tweede plaats voert zij aan a) dat [eiser 1] en [eiser 2] onvoldoende belang hebben bij hun vordering, b) dat sprake is van misbruik van bevoegdheid door [eiser 1] en [eiser 2] en c) dat een erfdienstbaarheid van afwatering is ontstaan door verjaring. Daarmee concludeert [gedaagde] tot afwijzing van de vorderingen, met een veroordeling van [eiser 1] en [eiser 2] in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis.

4.De beoordeling

Strijd met artikel 5:52 lid 1 BW?
4.1.
Partijen zijn het erover eens dat het meeste water van [gedaagde] carport via de hemelwaterafvoer van [eiser 1] en [eiser 2] afloopt.
4.2.
Artikel 5:52 lid 1 BW bepaalt dat een eigenaar verplicht is de afdekking van zijn gebouwen en werken zodanig in te richten, dat daarvan het water niet op eens anders erf afloopt. Volgens [gedaagde] is geen sprake van het aflopen van water op het erf van [eiser 1] en [eiser 2] , omdat het water rechtstreeks via de hemelwaterafvoer van [eiser 1] en [eiser 2] en een regenpijp in het riool verdwijnt en er dus geen druppel op de tuingrond van [eiser 1] en [eiser 2] terechtkomt.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van [gedaagde] berust op een te beperkte uitleg van het begrip erf in artikel 5:52 lid 1 BW. Niet alleen de (tuin)grond, maar ook de opstallen op het erf moeten tot het erf worden gerekend. De bedoeling van de wetgever kan immers niet zijn geweest om afwatering op andermans opstallen zonder meer toe te staan, omdat dan de plicht om te zorgen voor een afwateringsvoorziening op de eigenaar van het andere perceel zou worden afgeschoven. De inrichting van (het dak van) de carport van [gedaagde] is zodanig dat een deel van het water daarvan afloopt op het dak van de carport van [eiser 1] en [eiser 2] . Daarmee voldoet [gedaagde] niet aan de in artikel 5:52 lid 1 BW opgenomen verplichting.
4.4.
Uitgangspunt is dat schending door [gedaagde] van de in artikel 5:52 lid 1 BW neergelegde verplichting onrechtmatig is tegenover [eiser 1] en [eiser 2] , alsook dat [eiser 1] en [eiser 2] van [gedaagde] in beginsel mogen verlangen dat zij de wijze van afwatering aanpast. Daarop bestaan uitzonderingen, die [gedaagde] in haar verweer aanhaalt. Hierna in 4.6 en verder wordt het verweer van [gedaagde] beoordeeld.
4.5.
De rechtbank stelt overigens vast dat al sinds de bouw van de carports in 1981 in enige mate water van het dak van de carport van [gedaagde] afloopt via de hemelwaterafvoer van destijds [naam] en later [eiser 1] en [eiser 2] . Aan het tijdsverloop sinds 1981 (danwel het tijdsverloop sinds 1992 of 2003) heeft [gedaagde] uitsluitend de door haar in 3.3 genoemde standpunten en (rechts)gevolgen verbonden, namelijk a) onvoldoende belang, b) misbruik van recht en c) het ontstaan van een erfdienstbaarheid van afwatering. De rechtbank zal zich daarom beperken tot een beoordeling van die drie punten.
Partijen zijn het verder oneens over de vragen of [gedaagde] haar houten berging in 1992 of in 2003 heeft laten bouwen, of de bouw daarvan van invloed is geweest op de helling van het afschot van het dak van de carport en of daardoor meer water afloopt naar de hemelwaterafvoer van [eiser 1] en [eiser 2] . Een en ander is voor de beoordeling echter niet doorslaggevend en kan daarom in het midden blijven. Vaststaat immers dat al vanaf 1981 in enige mate water van het dak van de carport van [gedaagde] afliep naar de hemelwaterafvoer van de buren en ook staat niet ter discussie dat nu het meeste water van het dak van de carport van [gedaagde] afloopt via voornoemde hemelwaterafvoer.
Voldoende belang?
4.6.
Artikel 3:303 BW bepaalt dat zonder voldoende belang niemand een rechtsvordering toekomt. Met “voldoende belang” wordt bedoeld genoeg belang om een procedure te rechtvaardigen. In beginsel mag worden verondersteld dat voldoende belang bij een vordering bestaat. De rechter moet terughoudend zijn met het oordeel dat onvoldoende belang bestaat bij een rechtsvordering. Volgens de parlementaire geschiedenis moet de rechter bij die toets ook ambtshalve letten op de eisen van een behoorlijke procesvoering en het belang van de rechtspleging.
4.7.
In de eerste plaats neemt de rechtbank in aanmerking dat [gedaagde] terecht naar voren heeft gebracht dat het water op het dak van de carport van [gedaagde] , dat via de hemelwaterafvoer van [eiser 1] en [eiser 2] afloopt, via een regenpijp direct in het riool terecht komt. In zoverre hebben [eiser 1] en [eiser 2] daar dus geen last van. Daarnaast heeft [gedaagde] aangevoerd dat het op deze wijze aflopen van het water sinds de bouw van de carports in 1981 nog nooit problemen heeft gegeven. Gelet op deze gemotiveerde betwisting door [gedaagde] van het belang bij de door [eiser 1] en [eiser 2] ingestelde vordering ligt het in dit geval op de weg van [eiser 1] en [eiser 2] om te onderbouwen welk belang zij hebben bij hun vordering.
4.8.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben toegelicht wat volgens hen maakt dat zij belang bij hun vordering hebben. Op die verschillende argumenten zal de rechtbank hierna ingaan.
* Verstoppingen
4.9.
Ten eerste vrezen [eiser 1] en [eiser 2] dat verstoppingen in hun hemelwaterafvoer, de regenpijp en/of het riool kunnen ontstaan door bijvoorbeeld takjes en bladeren. [eiser 1] en [eiser 2] hebben aangevoerd dat zij eerder een verstopping hadden, waarbij het toilet en de gootsteen modder teruggaven. Een toekomstige verstopping willen zij voorkomen.
4.10.
Op de zitting heeft [eiser 1] desgevraagd verteld dat de oorzaak van die verstopping niet is vastgesteld en dat daar ook nooit onderzoek naar is gedaan. Daarmee staat dus niet vast dat die eerdere verstopping verband hield met de hemelwaterafvoer op het dak van de carport.
Verder is de kans op afval in de vorm van bijvoorbeeld takjes en bladeren in de hemelwaterafvoer klein, omdat een rooster het afval tegenhoudt. Bovendien is onweersproken dat [gedaagde] het dak van haar carport regelmatig, namelijk twee keer per maand, laat schoonmaken. [eiser 1] en [eiser 2] hebben nog gesteld dat de klusjesman van [gedaagde] het rooster van de hemelwaterafvoer heeft verwijderd en boomafval daarin heeft geveegd. [gedaagde] heeft dat echter gemotiveerd betwist en [eiser 1] en [eiser 2] hebben hun standpunt vervolgens verder niet onderbouwd, zodat dat niet is komen vast te staan.
Als het ten slotte gaat om de hoeveelheid regenwater die via de hemelwaterafvoer afloopt, hebben [eiser 1] en [eiser 2] niet toegelicht waarom enkel meer regenwater zal kunnen leiden tot een verstopping. Ook is gesteld noch gebleken dat de regenpijp tot op heden ooit verstopt is geraakt.
Nu niet is komen vast te staan dat het aflopen van het water op het dak van de carport van [gedaagde] via de hemelwaterafvoer van [eiser 1] en [eiser 2] kan leiden tot een (verhoogd) risico op verstoppingen, vormt de gestelde vrees voor verstoppingen onvoldoende belang.
* Erfdienstbaarheid
4.11.
Ten tweede stellen [eiser 1] en [eiser 2] dat zij willen voorkomen dat een erfdienstbaarheid van afwatering ontstaat door verjaring.
4.12.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de erfdienstbaarheid inmiddels al is ontstaan. Voor zover dat niet zo zou zijn, valt volgens [gedaagde] niet in te zien waarom in de toekomst dan wel een erfdienstbaarheid zou ontstaan.
4.13.
De discussie tussen partijen over de erfdienstbaarheid spitst zich vooral toe op de bezitseis. Deze eis houdt in dat het naar buiten toe kenbaar moet zijn dat [gedaagde] pretendeert rechthebbende te zijn van een erfdienstbaarheid van afwatering. Anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd, is hiertoe niet voldoende de enkele omstandigheid dat het water al jaren op deze manier wordt afgevoerd en dat dit uiterlijk waarneembaar is. Een handeling van [gedaagde] , waaruit haar pretentie van rechthebbende op een erfdienstbaarheid zou moeten blijken, ontbreekt. De vergelijking die [gedaagde] maakt met de door haar aangehaalde uitspraken in andere zaken gaat niet op. In de voorbeelden die zij heeft aangehaald, was steeds sprake van een gemeenschappelijke waterafvoervoorziening zoals een dakgoot of regenpijp die van het perceel van de ene partij naar dat van de andere partij liep. [1] Dat is hier niet het geval. De hemelwaterafvoer en de regenpijp behoren uitsluitend toe aan [eiser 1] en [eiser 2] en zijn alleen op hun erfdeel gesitueerd. De rechtbank is daarmee van oordeel dat hier niet wordt voldaan aan de bezitseis. Bij het voortduren van de huidige situatie zal dat niet veranderen, waardoor ook de vrees voor het in de toekomst ontstaan van een erfdienstbaarheid van afwatering ongegrond is. Daarom is ook op dit punt het belang bij de vordering onvoldoende.
* Onafhankelijkheid
4.14.
Ten derde stellen [eiser 1] en [eiser 2] dat zij er belang bij hebben om onafhankelijk van [gedaagde] beslissingen te kunnen nemen over hun carport. Ze willen de mogelijkheid hebben om de carport af te breken wanneer dat hen goeddunkt. De verstandhouding met [gedaagde] is slecht en [eiser 1] en [eiser 2] willen geen nieuwe procedures om toestemming van [gedaagde] af te moeten dwingen.
4.15.
Zoals ook op de zitting is besproken, zijn partijen nu eenmaal buren en zullen zij om die reden soms over bepaalde zaken moeten overleggen. Partijen delen immers een erfgrens en de (daken van de) twee carports zijn constructief met elkaar verbonden. Een concreet voornemen om de carport af te breken of daar aanpassingen aan te verrichten, hebben [eiser 1] en [eiser 2] niet, waardoor dit belang slechts toekomstig en hypothetisch is. Daarom is ook op dit punt het belang bij de vordering onvoldoende.
* Nadelen die zijn genoemd door Vebidak
4.16.
Ten slot hebben [eiser 1] en [eiser 2] aangevoerd dat uit het rapport van Vebidak blijkt dat er andere nadelen kunnen zitten aan de bestaande situatie. Stilstaand water op het dak zou kunnen leiden tot een kortere levensduur van het dak of nare geuren. Naar het oordeel van de rechtbank is echter onvoldoende onderbouwd dat dit in dit geval reëel te vrezen risico’s zijn. Vebidak constateert immers juist dat het dak van de carports gezien de leeftijd in goede conditie is. De carports gaan al ruim veertig jaar probleemloos mee en zijn goed onderhouden. Verder is gesteld noch gebleken dat zich sinds 1981 ooit nare geuren hebben voorgedaan. Daarom kan ook hieruit niet een voldoende belang bij de vordering worden afgeleid.
Slotsom
4.17.
De rechtbank concludeert dat [eiser 1] en [eiser 2] al sinds zij in 2003 aan het [adres] wonen het aflopen van water van het dak van de carport van [gedaagde] via hun hemelwaterafvoer dulden en dat die situatie nog nooit tot problemen heeft geleid. Onduidelijk is waarom er nu een noodzaak of belang zou bestaan om tot een aanpassing van die al lang bestaande situatie over te gaan. De door [eiser 1] en [eiser 2] naar voren gebrachte argumenten vormen, ook als deze in samenhang worden bezien, niet een voldoende belang bij hun vordering. Daarom wordt de vordering afgewezen en blijven de overige verweren onbesproken.
Proceskosten
4.18.
[eiser 1] en [eiser 2] worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op:
- griffierecht € 314,=
- salaris advocaat € 1.196,= (2,0 punten x € 598,=)
Totaal € 1.510,=
4.19.
De nakosten zullen worden toegewezen zoals onder de beslissing is vermeld.
4.20.
Deze proceskostenveroordeling zal ambtshalve hoofdelijk worden uitgesproken. [2]
4.21.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal als niet weersproken worden toegewezen vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis.

5.De beslissing

5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.510,=, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,= aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser 1] en [eiser 2] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,= aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Kruis, rechter, bijgestaan door mr. M.A.A. van Achterberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2023.

Voetnoten

1.Rb Rotterdam 9 april 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:3266; Rb Overijssel 17 mei 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:1505.
2.HR 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1942, r.o. 4.1.2.