ECLI:NL:RBOVE:2022:1505

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
9620806 \ EJ VERZ 22-9
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over erfgrens en eigendom van grond tussen buren met betrekking tot schutting en afwatering

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel, gaat het om een geschil tussen twee buren, [eiser] en [gedaagde 1], over de erfgrens en de eigendom van een stuk grond. De zaak is ontstaan na de plaatsing van een schutting door [gedaagde 1], die in strijd zou zijn met een eerdere overeenkomst tussen partijen. De kantonrechter heeft op 17 mei 2022 uitspraak gedaan na een mondelinge behandeling en bezichtiging ter plaatse op 8 april 2022.

De kantonrechter oordeelt dat [eiser] eigenaar is geworden van de grond vanaf de opsluitbanden van zijn oprit en de grond onder de bestrating naast zijn carport door verjaring. De schutting van [gedaagde 1] staat volledig op zijn eigen grond. De grond waar voorheen een haag stond, is niet door verjaring verkregen door [eiser]. Daarnaast heeft [eiser] een erfdienstbaarheid verkregen voor de afwatering van zijn regenpijpen op het perceel van [gedaagde 1].

De kantonrechter concludeert dat [gedaagde 1] niet gehouden is de schutting te verplaatsen en wijst de vordering van [gedaagde 1] tot schadevergoeding af. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken en de rol van verjaring in eigendomszaken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer : 9620806 \ EJ VERZ 22-9
Vonnis van 17 mei 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen [eiser] ,
verschenen in persoon
en

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
hierna gezamenlijk en in enkelvoud te noemen [gedaagde 1] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Partijen hebben hun geschil door middel van een aanmeldformulier aangemeld bij de Overijsselse Overlegrechter. Dit is een vorm van rechtspraak als bedoeld in artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
1.2.
Het geschil is op 8 april 2022 door de kantonrechter behandeld. De kantonrechter is daarbij in [plaats] ter plaatse geweest voor een bezichtiging van de situatie. Tijdens deze bezichtiging is de zaak ook mondeling behandeld. [eiser] en [gedaagde 1] waren daarbij samen met hun partner aanwezig.
1.3.
Partijen zijn niet onderling tot afspraken gekomen om het geschil op te lossen. Daarom hebben zij de kantonrechter gevraagd om vonnis te wijzen. De mogelijkheid van hoger beroep is daarbij door partijen uitgesloten.

2.Waar gaat deze zaak over?

De vaststaande feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde 1] zijn buren. [eiser] woont sinds 1995 aan de [adres 1] in [plaats] . [gedaagde 1] woont sinds 2015 aan de [adres 2] in [plaats] .
De achterzijde van het perceel van [gedaagde 1] grenst aan het perceel van [eiser] .
2.2.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de erfafscheiding en de eigendom van een stuk grond in de lengte van de erfgrens tussen de twee percelen. Langs de erfgrens heeft tot medio 2021 een laurierhaag gestaan. Deze is in 2021 verwijderd in verband met de wens van [gedaagde 1] om een schutting te plaatsen.
2.3.
Op 27 juni 2021 hebben partijen een overeenkomst gesloten. Zij zijn onder andere overeengekomen dat [gedaagde 1] bij het plaatsen van de schutting +/- 20 centimeter ruimte zal laten tussen de schutting en de opsluitband van de oprit van [eiser] , zodat [eiser] aan zijn kant van de schutting beplanting of begroeiing zou kunnen planten.
2.4.
Eind oktober 2021 heeft het kadaster op verzoek van [gedaagde 1] de erfgrens tussen de percelen vastgesteld.
2.5.
Op 5 januari 2022 heeft [gedaagde 1] de schutting geplaatst, tegen de opsluitband van de oprit van [eiser] aan.
De situatie tot 2021 De situatie sinds januari 2022
Wat wil [eiser] ?
2.6.
[eiser] wil dat [gedaagde 1] de overeenkomst nakomt, zodat de overeengekomen 20 centimeter tussen de schutting en de opsluitband wordt aangehouden. Dat betekent dat de schutting (in ieder geval voor een deel) verplaatst moet worden in de richting van het erf van [gedaagde 1] . Als dat niet kan, dan wil [eiser] in ieder geval 18 á 19 centimeter ruimte tussen de opsluitband en de schutting houden, zodat de regenpijpen van zijn carport niet verplaatst hoeven te worden. Naast het beroep op de overeenkomst stelt [eiser] ook dat hij door verjaring eigenaar is geworden van een strook grond van 20 centimeter over de lengte van zijn perceel, gerekend vanaf halverwege de opsluitband. Hij heeft die grond namelijk al meer dan 20 jaar in bezit, aldus [eiser] .
Wat wil [gedaagde 1] ?
2.7.
[gedaagde 1] wil dat de kadastrale grens wordt aangehouden en dat de schutting blijft staan. [gedaagde 1] is van mening dat de overeenkomst niet meer geldt. De overeenkomst werd volgens [gedaagde 1] als eerste door [eiser] terzijde geschoven, omdat [eiser] aangaf dat hij het niet meer eens was met de gemaakte afspraken. Daarnaast bleek de grens tussen beide percelen anders te liggen dan waar partijen vanuit zijn gegaan bij het sluiten van de overeenkomst. Volgens [gedaagde 1] kan het beroep op verkrijgende verjaring niet slagen, omdat [eiser] de grond die hij claimt te hebben verkregen, nooit in bezit heeft gehad. [gedaagde 1] heeft de haag namelijk altijd zelf onderhouden, aldus [gedaagde 1] , voor zover dat al een daad van bezit mocht zijn. [gedaagde 1] wil dan ook dat [eiser] een deel van de oprit en de regenpijpen moet verwijderen. Mocht het beroep op verjaring wel slagen, dan vordert [gedaagde 1] betaling van schadevergoeding voor de grond die [eiser] dan verkrijgt.
2.8.
De vraag die in dit geschil beantwoord moet worden, is of [gedaagde 1] op grond van de overeenkomst van 27 juni 2021 of door de verkrijging van de eigendom van (een deel van) de grond door [eiser] door verjaring de schutting moet verplaatsen.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] eigenaar is geworden van de grond vanaf de opsluitband van zijn oprit en van de grond vanaf de bestrating naast de carport. De schutting van [gedaagde 1] staat dus volledig op eigen grond van [gedaagde 1] . Daarnaast heeft [eiser] een erfdienstbaarheid verkregen op grond waarvan hij de twee regenpijpen mag laten afwateren op het riool in het perceel van [gedaagde 1] . De grond waarop voorheen de laurierhaag stond, is geen eigendom van [eiser] geworden. [gedaagde 1] hoeft de schutting niet te verplaatsen. Dit oordeel van de kantonrechter wordt hierna toegelicht.
De meting van het kadaster
3.2.
Uit de meting van het kadaster blijkt dat de erfgrens is vastgesteld op het midden van de opsluitband van de oprit van [eiser] . Naarmate de grens verder naar de achterzijde van het perceel van [eiser] loopt, loopt de grens steeds iets meer richting het perceel van [eiser] , tot deze over de eerste tegel naast de opsluitband loopt en over de bestrating naast de carport. Hoewel [eiser] de vastgestelde grens heeft betwist, heeft hij onvoldoende feitelijk onderbouwd waarom de grens die het kadaster heeft uitgezet niet zou kloppen. De kantonrechter heeft dan ook geen reden om aan te nemen dat de kadastrale grens anders zou liggen dan het kadaster heeft vastgesteld.
De overeenkomst van 27 juni 2021
3.3.
[gedaagde 1] is naar het oordeel van de kantonrechter niet meer gehouden aan de overeenkomst die hij op 27 juni 2021 met [eiser] heeft gesloten. [gedaagde 1] heeft verklaard dat [eiser] na het sluiten van de overeenkomst wilde afzien van de overeenkomst, omdat de betonnen palen van de schutting zouden uitsteken en omdat [eiser] meer ruimte nodig had om groen te kunnen planten. Vervolgens heeft [gedaagde 1] de grens tussen beide percelen laten vaststellen door het kadaster. Daaruit bleek dat de erfgrens anders ligt dan waar partijen bij het sluiten van de overeenkomst vanuit zijn gegaan. Kennelijk hebben partijen gedwaald bij het sluiten van de overeenkomst, want ten tijde van het sluiten van de overeenkomst wisten beide partijen niet waar de werkelijke kadastrale grens tussen de percelen lag. Daarnaast bleek pas na het sluiten van de overeenkomst dat de ondersteuning van de schutting uit betonnen palen zou bestaan, die ten opzichte van de schutting vijf centimeter uitsteken in de richting van het perceel van [eiser] . Ook daar is door partijen geen rekening mee gehouden bij het sluiten van de overeenkomst.
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om van [gedaagde 1] nakoming van de overeenkomst te verlangen. Het gevolg van nakoming van die overeenkomst zou immers zijn dat [gedaagde 1] zijn schutting niet aan de rand van zijn perceel zou hebben staan, maar 20 centimeter meer naar ‘het midden’ van zijn perceel, waardoor hij de grond daarachter niet meer zou kunnen gebruiken. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter een onaanvaardbaar gevolg van nakoming van de overeenkomst en daarmee een reden om de overeenkomst buiten toepassing te laten.
Het beroep op verjaring
3.4.
[eiser] heeft gesteld dat hij 20 centimeter grond over de lengte van zijn perceel, gerekend vanaf de helft van de opsluitbanden van zijn oprit, door verjaring heeft verkregen. [eiser] heeft gesteld dat hij daarvoor meer dan 20 jaar het bezit van die grond heeft gehad. De grond is namelijk gebruikt voor de hemelwaterafvoer van de carport, er liggen tegels en opsluitbanden die tot zijn oprit behoren, hij heeft de haag aan hun zijde altijd onderhouden en gesnoeid en de strook grond daaronder geschoffeld.
3.5.
De kantonrechter overweegt als volgt. Een registergoed kan op twee manieren door verjaring worden verkregen. Voor verkrijgende verjaring is een onafgebroken bezit te goeder trouw van tenminste 10 jaar vereist (art. 3:99 BW). Daarnaast wordt iemand eigenaar als diegene het registergoed bezit op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering tot beëindiging van het bezit wordt voltooid, ook al was zijn bezit niet te goeder trouw (art. 3:105 lid 1 BW; de zgn. bevrijdende verjaring). Die rechtsvordering verjaart door verloop van 20 jaar na het verlies van het bezit (artikel 3:306 BW in samenhang met 3:314 lid 2 BW).
3.6.
Bezit is het houden van een goed voor zichzelf, dat wil zeggen het uitoefenen van de feitelijke macht over een goed met de pretentie rechthebbende te zijn. De vraag of iemand een goed voor zichzelf houdt of voor een ander wordt volgens artikel 3:108 BW beoordeeld naar verkeersopvattingen en op grond van uiterlijke feiten. Het moet dan gaan om uiterlijk waarneembare feiten waaraan het verkeer een erkenning van bezit kan afleiden.
3.7.
Met betrekking tot de grond waarop de voormalige haag stond, geldt dat naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake is van eigendom door verjaring. Partijen twisten over de vraag wie de haag heeft gesnoeid en de grond onder de haag heeft geschoffeld, maar voor die stellingen geldt dat het enkele onderhouden van de haag door [eiser] aan de kant van zijn perceel niet voldoende is om bezit van die grond door [eiser] aan te nemen. Op grond van de in 3.6. genoemde verkeersopvattingen kan namelijk niet worden gezegd dat [eiser] die grond daarmee voor zichzelf hield en dus in bezit had.
3.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter is de grond vanaf de opsluitbanden door verjaring eigendom geworden van [eiser] . Deze grond heeft [eiser] door de geplaatste opsluitbanden en bestrating inmiddels 26 jaar in bezit. Daarmee is de rechtsvordering tot opeising van de eigendom van de grond onder de opsluitbanden ten tijde van het ontstaan van het geschil al ruimschoots verjaard. De verklaring van de eerste bewoner van het perceel van [gedaagde 1] , waarin staat dat [eiser] heeft aangegeven dat de hemelwaterafvoer en een gedeelte van de oprit op het naastgelegen perceel zijn geplaatst, maakt het voorgaande niet anders. Als bedoeld wordt te stellen dat er sprake is van een gebruiksovereenkomst met de eerste eigenaar dan gaat deze niet automatisch mee over op de rechtsopvolger (de volgende eigenaar van dat perceel). Bovendien heeft [eiser] betwist dat sprake is geweest van een gebruiksovereenkomst en heeft [gedaagde 1] het bestaan hiervan onvoldoende onderbouwd. Volgens de verklaring van de eerste bewoner is de overeenkomst mondeling aangegaan, maar voor het overige wordt daarin niet toegelicht wat er dan precies is afgesproken en wanneer. De kantonrechter gaat daarom aan deze verklaring voorbij en komt niet toe aan bewijslevering op dit punt.
De conclusie van het voorgaande is dat [eiser] het strookje grond vanaf de opsluitbanden van zijn oprit door verjaring heeft verkregen.
3.9.
Ten aanzien van de erfgrens op het achterste deel van het perceel van [eiser] , waar de carport en de regenpijpen van [eiser] staan, overweegt de kantonrechter als volgt. Een deel van de grond naast de carport bestaat uit een voortzetting van de bestrating van de oprit. Ook uit deze (smalle) bestrating naast de carport blijkt dat [eiser] die grond in bezit heeft genomen. Deze situatie bestaat sinds 1995, dus meer dan 20 jaar. Van de grond onder deze bestrating is [eiser] dus door verjaring eigenaar geworden. De nieuwe erfgrens loopt daarmee langs de bestrating tot bijna achteraan het perceel waar de bestrating ophoudt en vervolgens langs de muur (de nieuwe grens ligt dan dus direct naast de bestrating). De bovenste delen van de regenpijpen (boven de knik) bevinden zich dan ook binnen de nieuwe juridische grens en dus op het perceel van [eiser] .
De verkrijging door verjaring geldt dus niet voor de grond tussen de bestrating en het schuurtje van [gedaagde 1] . Van die grond kan niet gezegd worden dat [eiser] die in bezit heeft genomen en er kan dan ook geen sprake zijn van verjaring. Ook achter de tweede regenpijp is alleen de grond onder de bestrating eigendom van [eiser] geworden, de kiezelgrond niet.
De twee regenpijpen
3.10.
Voor de grond waar het onderste deel van de regenpijpen (onder de knik) op uitkomt, geldt het voorgaande niet. De regenpijpen komen onderaan een paar centimeter buiten de nieuwe erfgrens die nu naast de opsluitbanden loopt. Het laten afwateren van regenwater is niet een daad van bezit die zodanig is dat daaruit naar verkeersopvattingen afgeleid moet worden dat die grond in bezit wordt genomen. Daaruit volgt dus geen eigendomsverkrijging. Wel kan een recht op afwatering bestaan in de vorm van een erfdienstbaarheid. Dat is een beperkt(er) recht dan het eigendomsrecht, maar geeft wel het recht om een bepaald gebruik te mogen maken van een stuk grond. Ook een erfdienstbaarheid kan door verjaring worden verkregen. De regenpijpen zijn sinds 1995, dus al meer dan 20 jaar, op deze manier aangesloten op het riool. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat voor zover de regenpijp naast de bestrating de grond in loopt een erfdienstbaarheid is verkregen die bestaat uit een recht op afwatering op deze manier. Op grond daarvan mag [eiser] de regenpijpen dus aangesloten hebben op het riool dat in het perceel van [gedaagde 1] ligt. [gedaagde 1] moet de afwatering op zijn grond dan ook dulden en mag de aansluiting van de regenpijpen hierop niet verwijderen.
Conclusie
3.11.
Geconcludeerd kan worden dat [eiser] de grond vanaf de opsluitbanden van zijn oprit en de grond onder de bestrating naast de carport door verjaring heeft verkregen. Daarnaast is er door verjaring een erfdienstbaarheid ontstaan op grond waarvan [eiser] de afwatering via de regenpijpen naar het riool op de huidige wijze kan laten plaatsvinden. De vordering van [gedaagde 1] om [eiser] te veroordelen om de opsluitbanden en de regenpijpen te verplaatsen, zal dus worden afgewezen. De overige grond, en met name de grond waarop de schutting nu staat, is eigendom van [gedaagde 1] . Hij hoeft de schutting dus niet te verplaatsen.
Schadevergoeding
3.12.
De vordering tot betaling van schadevergoeding die [gedaagde 1] heeft ingesteld, zal worden afgewezen. Een schadevergoeding kan op zijn plaats zijn als de verkrijger onrechtmatig heeft gehandeld jegens de (voormalige) eigenaar van de grond. Van onrechtmatig handelen is sprake als de verkrijger een stuk grond in bezit heeft genomen, wetende dat het niet zijn grond was. Hij moet daadwerkelijk te kwader trouw zijn geweest (dat heeft de Hoge Raad bepaald in het arrest ECLI:NL:HR:2017:309). [eiser] heeft ter zitting verklaard dat toen hij op dit perceel kwam wonen het ernaast gelegen perceel nog niet bebouwd was. Niemand precies wist waar de erfgrens lag, er was nog geen andere bebouwing. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] het stuk grond daarom niet te kwader trouw in bezit genomen en is er geen sprake van onrechtmatig handelen jegens [gedaagde 1] .
De proceskosten
3.13.
Partijen hebben gekozen voor een procedure bij de Overijsselse Overlegrechter. Uitgangspunt hierbij is dat de proceskosten worden gecompenseerd, inhoudende dat iedere partij de eigen kosten draagt. De kantonrechter ziet in deze procedure geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
verklaart voor recht dat de juridische grens loopt vanaf de opsluitbanden van de oprit van [eiser] , waardoor de schutting van [gedaagde 1] volledig op eigen grond van [gedaagde 1] is geplaatst, en aan de achterzijde van het perceel langs de bestrating naast de carport en achterin direct rondom de bestrating naar de muur en langs de muur naar de achterzijde van het perceel;
4.2.
verklaart voor recht dat de grond gelegen tussen de kadastrale grens en de juridische grens eigendom is van [eiser] en niet van [gedaagde 1] ;
4.3.
verklaart voor recht dat [eiser] een erfdienstbaarheid van afwatering heeft verkregen op grond waarvan de twee regenpijpen aangesloten mogen zijn op het riool in het perceel van [gedaagde 1] ;
4.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Marsman, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2022. (SB)