Uitspraak
2.
[gedaagde 1],
1.De procedure
2.De feiten
“
In aanmerking nemende:- dat Schuldeiser [ [eiser] , toevoeging rb] aan Schuldenaar [ [gedaagde 2] , toevoeging rb] een renteloze lening heeft verstrekt van € 50.000,- (…) ten behoeve van;
“Naar aanleiding van ons prettige gesprek vandaag bevestig ik hierbij de volgende betalingsafspraak. Door jou zal deze week € 2.000,-- betaald worden als inloop op de vordering welke ik op [gedaagde 2] heb. (…) Op korte termijn zullen nadere afspraken gemaakt worden over een verdere inloop van de totale schuld (…).”
Afbetaling op 25k volgens afspraak”.
“Zoals eerder toegelicht beschikt cliënte over geen middelen om enig bedrag aan de heer [eiser] te betalen. De middelen zullen er ook niet komen. Geheel onverplicht heeft de heer [gedaagde 1] aan uw client een bedrag van € 7.000,= betaald. (…)”
3.Het geschil
4.De beoordeling
wanneer Met en Co B.V. in staat zou zijn om het bedrag van € 50.000,- aan Schuldeiser terug te betalen”
.Volgens [gedaagden] was zij enkel gehouden tot terugbetaling als Met en Co tussen de datum waarop het geld is verstrekt en 1 februari 2018 (de datum waarop de garant kon worden aangesproken) in staat zou zijn het bedrag terug te betalen. Daarna bestaat die verplichting niet meer, aldus [gedaagden]
4.7. In de tekst van de overeenkomst staat dat de geldlening zal worden terugbetaald “wanneer” Met en Co daartoe in staat zou zijn. [gedaagden] heeft op zichzelf terecht gesteld dat deze bepaling zou kunnen worden gelezen als opschortende voorwaarde, waarbij het woord “wanneer” dus een voorwaarde en niet een tijdsmoment uitdrukt . [eiser] heeft daar tegenover gesteld dat partijen met het woord “wanneer” juist een tijdsmoment hebben bedoeld en dat zij nog nader zouden overleggen over de nadere invulling hiervan met concrete betaaldata. De overeenkomst sluit volgens [eiser] daarom af met de bepaling dat partijen op korte termijn met elkaar in overleg zullen treden om een betalingsregeling af te spreken. Het woord “voorwaarde” komt aldus [eiser] ook niet in de overeenkomst voor. Voor zover [gedaagde 2] niet (tijdig) zou voldoen aan haar terugbetalingsplicht, heeft hij bedongen dat hij Scheybeek Financieringen als garant voor haar deel kan aanspreken. De manier waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan de overeenkomst, onderschrijft deze uitleg van [eiser] . Het staat vast dat partijen uitvoerig met elkaar hebben gecorrespondeerd over een terugbetaling van de lening. Omdat het hier blijkbaar niet toe kwam, heeft [eiser] de garant tot betaling aangesproken en heeft die ook betaald. [eiser] heeft hierna in zijn e-mail van 17 juni 2019 aan [gedaagde 1] verwezen naar een bespreking waarin een betalingsafspraak zou zijn gemaakt voor het restant van € 25.000,- onder de lening (zie nummer 2.9). [gedaagde 1] heeft vervolgens drie afzonderlijke betalingen verricht, van in totaal € 7.000,-. Aan deze betalingen heeft hij telkens de omschrijving gegeven ‘
Afbetaling op 25k volgens afspraak’. Dit alles pleit tegen het standpunt van [gedaagde 1] dat terugbetaling slechts onder opschortende voorwaarde was overeengekomen en dat deze voorwaarde niet is ingetreden. De kantonrechter houdt het ervoor dat [gedaagde 1] conform de door [eiser] genoemde betalingsafspraak namens [gedaagde 2] heeft terugbetaald onder de lening. [gedaagde 1] heeft weliswaar opgemerkt dat hij slechts onder druk van [eiser] onverplicht heeft betaald, maar heeft niet nader gemotiveerd waar die druk dan uit heeft bestaan: anders dan uit telefoontjes en berichten van [eiser] waarin hij om terugbetaling vraagt. Het op de weg van [gedaagden] gelegen om aan [eiser] kenbaar te maken dat zij ervan uitging dat zij niet gehouden was tot terugbetaling en om in ieder geval te reageren op de e-mail van 17 juni 2019, als zij meende dat geen betalingsregeling was afgesproken. Gesteld noch gebleken is dat zij dat heeft gedaan. De Pau heeft wel gewezen op de e-mail van zijn advocaat van 9 januari 2020 aan [eiser] , maar daarin staat slechts dat [gedaagde 1] in privé niet gehouden was tot betaling. In die e-mail heeft [gedaagden] niet aan [eiser] duidelijk gemaakt dat zij in het geheel niet tot betaling verplicht was, omdat de terugbetaling onder opschortende voorwaarde zou zijn overeengekomen.
volledig op de hoogte is van de financiële positie”. Het concern waartoe Met en Co behoorde kwam vanaf eind 2016 in een financieel lastige positie, omdat de belangrijkste kredietfaciliteit was opgezegd (zie nummer 2.4). [eiser] stelt dat [gedaagde 1] op dat moment de lening niet had mogen aangaan namens [gedaagde 2] . Daarmee miskent [eiser] dat de lening daarvoor in 2015 al is verstrekt en de terugbetalingsverplichting op dat moment is aangegaan. Hij heeft niet toegelicht waarom [gedaagde 1] toen al wist of behoorde te weten dat [gedaagde 2] de lening niet zou kunnen terugbetalen. Hij heeft ook niet gemotiveerd waarom het peilmoment van die toets toch februari 2017 zou moeten zijn. Maar ook als de terugbetalingsverplichting onder de lening in februari 2017 zou zijn aangegaan, volgt de kantonrechter het standpunt van [eiser] niet. Vaststaat namelijk dat zich in die periode een nieuwe partij heeft gemeld, die Met en Co van de familie [gedaagde 1] wilde overnemen en (financieel) wilde herstructureren: de garant onder de lening is gelieerd aan die partij. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat hij er bij die stand van zaken vertrouwen in had dat de lening zou worden terugbetaald. Tegen deze achtergrond heeft [eiser] , mede gelet op zijn positie als voormalig financieel directeur van Met en Co en de verklaring in de overeenkomst dat hij “
volledig op de hoogte is van de financiële positie”, onvoldoende gemotiveerd waarom [gedaagde 1] toen als bestuurder van [gedaagde 2] (wel) wist of had moeten weten dat de lening niet kon worden terugbetaald.
5.De beslissing
vrijdag 29 september 2023voor uitlating door [gedaagde 1] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
bewijsstukkenwil overleggen, hij die stukken dan direct in het geding moet brengen,
getuigenwil laten horen, hij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun gemachtigden in de maanden
oktober 2023tot en met
januari 2024dan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de kantonrechter en de wederpartij moeten toesturen,