Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
the Regional Court in Bielsko-Biala(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
1.Procesgang
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Grondslag en inhoud van het EAB
cumulative judgement of the District Court in Bielsko-Bialavan 27 januari 2022 met kenmerk
III K 28/20.
the District Court in Bielsko-Bialaten grondslag:
III K 522/17waarbij aan de opgeëiste persoon een voorwaardelijke straf is opgelegd die tenuitvoergelegd is in de procedure met kenmerk
III K 802/18;
III K 429/17(ook behandeld in hoger beroep);
IX K 1100/16(ook behandeld in hoger beroep);
III K 801/18(ook behandeld in hoger beroep);
III K 1539/18(ook behandeld in hoger beroep).
4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
III K 522/17in eerste instantie voorwaardelijk opgelegde straf tenuitvoergelegd is omdat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit. De procedure met kenmerk
III K 802/18, waarin de opgeëiste persoon is veroordeeld voor dit nieuwe strafbare feit, moet daarom ook aan artikel 12 OLW getoetst worden. [3]
III K 802/18aanwezig was op de zitting waarop het onderzoek is gesloten. De rechtbank kan op grond daarvan echter niet vaststellen of er voorafgaand aan die zitting nog andere zittingen plaatsgevonden hebben. Derhalve is niet vast te stellen of de opgeëiste persoon in persoon aanwezig is geweest bij het inhoudelijke proces dat tot de beslissing heeft geleid. Evenmin kan de rechtbank vaststellen of sprake is van een van de situaties als bedoeld in artikel 12, sub a tot en met d, OLW. Wel ziet de rechtbank in het feit dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de laatste inhoudelijke zitting aanleiding om af te zien van weigering op grond van artikel 12 OLW, nu dit betekent dat hij op de hoogte was van het proces en van de strafbare feiten die hem werden verweten. Daar komt bij dat de datum van de uitsprakenzitting aan de opgeëiste persoon is aangezegd tijdens deze laatste inhoudelijke zitting, waardoor het in de macht van de opgeëiste persoon lag om kennis te nemen van het vonnis en om daartegen eventueel hoger beroep in te stellen. Klaarblijkelijk heeft de opgeëiste persoon dat niet gedaan dan wel heeft hij in het vonnis berust. Van een schending van zijn verdedigingsrechten is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
5.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
6.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden en Poolse rechtsstaat
7.Verzoek om aanhouding gelet op procedure Polen
8.Slotsom
9.Toepasselijke wetsbepalingen
10.Beslissing
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Bielsko-Biala(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 30 augustus 2023.