In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan over een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. Het EAB, dat dateert van 27 november 2017, betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1987, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft. De behandeling van het EAB is eerder aangehouden in verband met prejudiciële vragen die zijn gesteld in een andere zaak (C-216/18 PPU). De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld en vastgesteld dat de strafbare feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in bijlage 1 bij de Overleveringswet (OLW). Deze feiten omvatten deelneming aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen, waarvoor in Polen een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar kan worden opgelegd. De rechtbank heeft ook overwogen of er sprake is van een reëel gevaar voor schending van het recht op een eerlijk proces in Polen, maar heeft geconcludeerd dat er geen individuele risico's zijn die de overlevering zouden kunnen belemmeren.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, OLW.