Beoordeling
5. [gedaagde] betwist niet dat zij de behandeling heeft ondergaan bij het OLVG en dat zij het bedrag van € 320,10 nog moet betalen. Dit bedrag zal de kantonrechter dan ook toewijzen.
6. Wel betwist [gedaagde] dat zij de factuur, herinneringen en aanmaningen heeft ontvangen. Zij vindt daarom dat zij de bijkomende (proces)kosten niet hoeft te betalen.
7. De kantonrechter moet allereerst ambtshalve onderzoeken of de bijkomende kosten al dan niet oneerlijk zijn, omdat het hier gaat om een consumentenovereenkomst.
8. Het OLVG is namelijk als handelaar aan te merken en [gedaagde] is consument, althans wordt zij vermoed consument te zijn. Omdat deze overeenkomst een geneeskundige behandelingsovereenkomst is, hoeft niet te worden getoetst of is voldaan aan de informatieverplichtingen van artikel 6:230l Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en verder (zie artikel 6:230h lid 2 onder d BW). Wel moet de kantonrechter ambtshalve toetsen aan het Europese en Nederlandse consumentenrecht, in het bijzonder aan de Richtlijn 93/13 EG (Richtlijn oneerlijke bedingen).
9. Het OLVG heeft de algemene voorwaarden in het geding gebracht, zodat de kantonrechter ambtshalve kan beoordelen of de bedingen die daarin staan een oneerlijk karakter hebben.
10. Bij de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding gaat het erom of dat beding, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort (artikel 3 lid 1 van de richtlijn). Hierbij moeten alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst worden meegewogen en alle andere bedingen van de overeenkomst, rekening houdend met de aard van de goederen of de diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft, in aanmerking worden genomen.
11. De bedingen die voor de beoordeling van de vordering relevant zijn, te weten de artikelen 3.11, 3.12 en 3.14 over verzuim, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten zijn door de kantonrechter getoetst. Deze artikelen worden niet oneerlijk bevonden. Dat betekent dat het OLVG zich in beginsel op de bedingen kan beroepen.
12. Vervolgens moet beoordeeld worden of [gedaagde] de kosten verschuldigd is – kort gezegd – omdat zij niet bekend was met de factuur en de betalingsherinneringen. [gedaagde] heeft onderbouwd dat toen de factuur werd verzonden, zij niet meer op haar oude adres woonachtig was met een uittreksel uit de Brp. De kantonrechter kan uit het uittreksel opmaken dat [gedaagde] vanaf 8 augustus 2021 ingeschreven stond op het adres [adres 1] te [woonplaats]. Zij is vervolgens met ingang van 14 juli 2022 ingeschreven op een adres in de Verenigde Staten. Op 21 november 2022 is zij weer geregistreerd in Nederland, op het adres [adres 2] te [woonplaats]. Dit is ook het adres waarop de dagvaarding is uitgebracht.
13. Met toepassing van de zogenoemde ontvangsttheorie, zoals opgenomen in artikel 3:37 lid 3 BW, heeft een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring alleen werking wanneer vast staat dat die verklaring de betrokken persoon ook daadwerkelijk heeft bereikt. Met betrekking tot een schriftelijke verklaring geldt als uitgangspunt dat deze de geadresseerde heeft bereikt als zij door hem is ontvangen. Indien de ontvangst van de verklaring wordt betwist, brengt een redelijke, op de behoeften van de praktijk afgestemde uitleg mee dat de afzender in beginsel feiten of omstandigheden dient te stellen en zonodig te bewijzen waaruit volgt dat de verklaring door hem is verzonden naar een adres waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat de geadresseerde aldaar door hem kon worden bereikt, en dat de verklaring aldaar is aangekomen. Als adres zoals hiervoor bedoeld kan in beginsel – behoudens andersluidend beding – worden aangemerkt de woonplaats van de geadresseerde in de zin van artikel 1:10 BW, dan wel, indien de mededeling een zakelijke kwestie betreft, het zakelijke adres van de geadresseerde, en voorts het adres waarvan de afzender op grond van verklaringen of gedragingen van de geadresseerde mocht aannemen dat deze aldaar door hem kon worden bereikt, bijvoorbeeld diens postbus, e-mailadres of ander adres dat bij recente contacten tussen partijen door de geadresseerde is gebruikt (ECLI:NL:HR:2013:BZ4104). 14. [gedaagde] heeft met het OLVG een medische behandelingsovereenkomst gesloten, zodat het OLVG haar contractspartij is. [gedaagde] heeft weliswaar de overheid geïnformeerd dat zij niet langer op [adres 1] te [woonplaats] woonachtig is, maar niet het OLVG. Het OLVG mocht dan ook uitgaan van de gegevens die op grond van de behandelingsovereenkomst van haar bij het OLVG bekend waren. In andere woorden, het OLVG mocht aannemen dat [gedaagde] nog woonachtig was op het adres waar zij nog woonde ten tijde van de behandeling, ook omdat zij kort na de behandeling is verhuisd en de factuur kort na de verhuizing is verzonden.
15. [gedaagde] voert ook aan dat het e-mailadres waarnaar de e-mail van 7 november 2022 is verzonden, niet juist is. Daar gaat de kantonrechter aan voorbij. Het is de verantwoordelijkheid van [gedaagde] zelf om partijen met wie zij een overeenkomst heeft, op de hoogte te brengen hoe zij bereikt kan worden na haar verhuizing.
16. Verder stelt de kantonrechter vast dat het OLVG met de brief van 3 oktober 2022 heeft voldaan aan artikel 6:96 lid 6 BW omdat haar daar een betalingstermijn van veertien dagen is gegeven voordat het bedrag werd verhoogd met incassokosten. Verder zijn de kosten in overeenkomst met het tarief. Dat betekent dat de gevorderde buitenrechtelijke incassokosten toewijsbaar zijn.
17. Verder wordt de wettelijke rente toegewezen omdat deze voldoet aan de wettelijke regeling.
18. [gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeelt in de proceskosten.