ECLI:NL:RBAMS:2023:5554

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
29 augustus 2023
Zaaknummer
13/010098-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepkwekerij in woning en diefstal van elektriciteit

Op 29 augustus 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. De verdachte huurde een woning in Amsterdam en stond als enige ingeschreven op dat adres. Tijdens het onderzoek op de terechtzitting op 15 augustus 2023 heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.S. Selier, en de verdediging van de verdachte, mr. M.D. Rijnsburger. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk telen van 3600 hennepplanten en het stelen van elektriciteit (274109 kWh) in de periode van 19 februari 2018 tot en met 22 april 2021. De verdachte beroept zich op zijn zwijgrecht, maar de rechtbank oordeelt dat er voldoende bewijs is voor de beschuldigingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de woning als hennepkwekerij heeft ingericht en dat er henneptoppen zijn aangetroffen op het dak van de buren, wat duidt op zijn betrokkenheid bij de hennepteelt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf van 216 uur, met een korting van 24 uur vanwege overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Strafrecht
Parketnummer: 13.010098.22
Datum uitspraak: 29 augustus 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de basisregistratie personen en wonende op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 augustus 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.S. Selier, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M.D. Rijnsburger, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1. hij meerdere tijdstippen in de periode van 19 februari 2018 tot en met 21 april 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 3600 hennepplanten, althans een grote hoeveelheid hennep(toppen), zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. hij in de periode van 19 februari 2018 tot en met 22 april 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, elektriciteit (274109 kWh), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen elektriciteit onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van verbreking;
3. hij op of omstreeks 22 april 2021 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 649 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft overeenkomstig zijn schriftelijk requisitoir gevorderd dat alle ten laste gelegde feiten worden bewezen verklaard. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Uit de aangifte van [bedrijf] , het proces-verbaal van het aantreffen van de hennepkwekerij en het financiële onderzoek blijkt dat de verdachte de gehele ten laste gelegde periode een hennepkwekerij had en (de daarvoor benodigde) elektriciteit heeft gestolen. Er is 649 gram henneptoppen op het dak van de buren van de verdachte aangetroffen. Het dak is enkel te bereiken vanuit de woning van verdachte. Onder deze omstandigheden mag ervan worden uitgegaan dat de verdachte de beschikkingsmacht en wetenschap had over de henneptoppen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Hiertoe heeft hij (samengevat) het volgende naar voren gebracht. De verdachte heeft geen toestemming gegeven, de woning van de verdachte is onrechtmatig binnengetreden en doorzocht. Er was geen redelijk vermoeden van schuld. Het is onmogelijk dat de verbalisant die het eerste contact met de verdachte had, bij opening van een klein raam op de bovenverdieping, een hennepgeur heeft geroken. Zelfs als dat wel het geval is geweest, levert dat in combinatie met het eerdere onderzoek naar de woning van de verdachte (waaruit niets naar voren is gekomen) geen redelijk vermoeden van schuld op. Het onrechtmatig binnentreden en doorzoeken van de woning van de verdachte is een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het recht op privacy en het huisrecht, fundamentele rechten, zijn daardoor geschonden en leveren het geschonden belang op. Dit is dusdanig ernstig dat het aldus verkregen bewijs moet worden uitgesloten. Subsidiair geldt dat niet is vast te stellen dat er in de ten laste gelegde periode in de woning van de verdachte hennep is geteeld en elektriciteit is gestolen. Er kan ten slotte ook niet worden bewezen dat de verdachte wetenschap en beschikkingsmacht had over de onder 3 ten laste gelegde henneptoppen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Inleiding
Het vonnis is als volgt opgebouwd. Allereerst zal de rechtbank reageren op het verweer tot bewijsuitsluiting dat is gevoerd door de verdediging. Hierna zal de rechtbank de bewijsmiddelen weergeven. Om tot slot te reageren op de voorwaardelijke verzoeken van de verdediging.
3.3.2
Onrechtmatig binnentreden?
De verdediging heeft aangevoerd dat er geen redelijk vermoeden van schuld jegens de verdachte was en dat daarom het bevel om de woning van verdachte te doorzoeken onrechtmatig is gegeven en het binnentreden en de doorzoeking zelf ook onrechtmatig zijn. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Op 7 augustus 2020 spreekt een buurtbewoner van de verdachte verbalisant [verbalisant 1] aan. Hij verklaart dat er een hennepkwekerij moet zitten op [adres] te [plaats] (de woning van de verdachte). Hierop volgt van 18 augustus 2020 tot 31 augustus 2020 een netmeting. Deze meting is negatief. Vervolgens is er op 16 april 2021 een nieuwe melding over de woning van de verdachte. De neef van een oud-collega van de wijkagent [wijkagent] hoort altijd een ventilator als hij langs de woning van de verdachte loopt. Deze persoon heeft zelf het vermoeden dat er een lab actief is. Hierop volgt op 22 april 2021 een tweede onderzoek. Verbalisant [verbalisant 2] , gespecialiseerd in het opsporen van hennepkwekerijen, en een fraudespecialist van netbeheer [bedrijf] (Frau-M12) lopen die dag rond de woning van de verdachte. Zij zien dat alle ramen op de eerste en tweede etage volledig bedekt zijn door gordijnen. De ramen staan op de ventilatiestand en er klinkt een zoemend geluid wat [verbalisant 2] doet denken aan een draaiend slakkenhuis/draaiende ventilator.
Vervolgens bellen verbalisant [verbalisant 2] en de fraudespecialist op 22 april 2021 aan bij de woning van de verdachte. De verdachte beantwoordt de deurbel vanuit een opengaand raam aan de voorzijde van de woning. De verbalisant heeft direct het vermoeden dat de man die het raam opendoet de verdachte betreft. De verbalisant en de fraudespecialist legitimeren zich. De verbalisant vraagt aan de verdachte of zij onderzoek mogen verrichten omdat zij vermoeden dat er in de woning een hennepkwekerij aanwezig is. De verdachte verklaart hierop dat hij niet degene is die in de woning woont en dat hij zijn vriend moet bellen. Wanneer de verdachte het raam dichtdoet, ruikt de verbalisant – kennelijk door verplaatsing van de lucht – dat er een sterke penetrante geur uit de woning komt. Deze geur is hem ambtshalve bekend als de geur van hennep.
De vraag die voorligt, is of er bij deze feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld was jegens de verdachte. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Allereerst heeft zij geen enkele reden om te twijfelen aan de bevindingen van de verbalisant. De verdediging heeft gesteld dat het onmogelijk is dat verbalisant [verbalisant 2] hennep heeft geroken, maar op geen enkele manier aanknopingspunten gegeven waarom deze verklaring op ambtseed niet juist zou zijn. Het ruiken van de hennep in onderlinge samenhang bezien met de twee meldingen over een hennepkwekerij, het feit dat alle ramen op de bovenverdieping zijn bedekt, het zoemende geluid dat verbalisant [verbalisant 2] hoort bij de woning en het feit dat de verdachte liegt over zijn identiteit maken dat er op het moment van het geven van de machtiging tot binnentreden wel degelijk een redelijk vermoeden van schuld was. Het feit dat de netmeting en de warmtemeting geen bijzonderheden opleverden, doet hier niets aan af.
3.3.3
Hennepkwekerij en diefstal elektriciteit
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en daarvan deel uitmaakt, volgt dat de woning die de verdachte huurde, was ingericht als hennepkwekerij. Er zijn in de woning twee kweekruimtes aangetroffen. Op de grond lagen hennepresten. In beide kweekruimtes stonden 120 opgestapelde potten.
De woning moet vrijwel direct nadat de verdachte de woning is gaan huren tot hennepkwekerij zijn omgebouwd. De rechtbank leidt dat af uit het volgende. De verdachte heeft de woning vanaf 15 februari 2018 gehuurd en bewoond. Uit de gegevens van [bedrijf] blijkt dat op 19 februari 2018 de stroom er 45 minuten vanaf is geweest. Volgens de medewerker van [bedrijf] moet dat het moment zijn geweest waarop de illegale aansluiting is geplaatst. Door de hele woning zijn goederen aangetroffen die te maken hebben met een hennepkwekerij. Op deze goederen stonden een aantal data van de periode mei 2017 tot december 2017. Zo zijn de gipsplaten in de kweekruimte van de datum 3 november 2017 en stond op de doos van de luchtslangen de datum 4 december 2017. Op de slakkenhuizen stond de datum mei 2017. Zoals de rechtbank hierna zal overwegen (zie 3.3.4), lag er op de dag dat de kwekerij werd ontdekt, meer dan een halve kilo henneptoppen op het dak van de buren en het kan niet anders dan dat die henneptoppen daar zijn neergegooid vanaf het balkon van de woning van de verdachte.
De rechtbank stelt voorop dat de eigenaar of huurder van een pand waarin een hennepkwekerij wordt aangetroffen ondanks dat direct bewijs voor betrokkenheid van de verdachte bij de hennepteelt ontbreekt, toch als pleger kan worden veroordeeld als het niet anders kan zijn dan dat hij degene is geweest die de hennepkwekerij heeft geëxploiteerd. Dat laatste is het geval als de eigenaar of huurder ondanks dat alles in zijn richting wijst, geen (aannemelijke) verklaring aflegt over de hem belastende feiten en omstandigheden [1]
Zoals hiervoor overwogen was de woning van de verdachte op 22 april 2021 ingericht als hennepkwekerij en lag er meer dan een halve kilo hennep op het dak van de buren van de verdachte die vanaf het balkon van zijn woning daar moet zijn neergegooid. De verdachte was in de tenlastegelegde periode de enige huurder van de woning, hij stond ook als enige op dat adres ingeschreven bij de gemeente. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen concrete aanwijzingen naar voren zijn gekomen die kunnen duiden op een andere persoon die betrokken zou zijn bij de hennepkwekerij. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat de verdachte (wellicht vanwege zijn schulden) onder druk is gezet, heeft hij geen naam of andere gegevens verstrekt waaruit zou kunnen worden opgemaakt worden dat niet hij maar een derde de hennepkwekerij exploiteerde. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het telen van hennep in de ten laste gelegde periode. Zij betrekt bij het bewijs dat de verdachte voor de hiervoor genoemde redengevende feiten en omstandigheden geen redelijke ontlastende verklaring heeft gegeven. De verdachte heeft zich immers op zijn zwijgrecht beroepen.
Aangezien uit het dossier noch uit de verklaring van de verdachte kan worden vastgesteld dat er mededaders waren betrokken kan worden aangenomen dat verdachte de desbetreffende hennepkwekerij in zijn eentje heeft opgezet en gerund, kan daaruit afgeleid worden dat hij ook degene is geweest die de elektriciteit heeft gestolen.
Uit de bevindingen van de politie en het door [bedrijf] ingestelde onderzoek komt naar voren dat in ieder geval in de periode van 23 mei 2018 tot 22 april 2021 hennep is gekweekt. Er is in deze periode sprake geweest van ten minste 15 teelten. [2] Er zijn twee kweekruimtes aangetroffen. In beide ruimtes stonden 120 potten. De conclusie is dat bewezen is dat verdachte in de periode van 19 februari 2018 tot en met 21 april 2021 3.600 hennepplanten heeft geteeld (15 maal 240 planten per oogst) en in die periode de daarvoor benodigde elektriciteit (274109 kWh) heeft gestolen.
De verdachte zal worden vrijgesproken van het medeplegen. Het dossier bevat geen bewijs dat hij de feiten samen met een of meer andere(n) heeft gepleegd.
3.3.4
Henneptoppen
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het bezit van 649 gram hennep(toppen) zoals hem onder 3 is ten laste gelegd.
De rechtbank stelt voorop dat voor de vraag of een verdachte opzettelijk hennep aanwezig heeft gehad, moet kunnen worden vastgesteld dat de hennep zich in de machtssfeer van verdachte bevond en dat hij daarvan ook wetenschap had. [3] Niet doorslaggevend is aan wie de hennep toebehoorde. [4] Er hoeft ook geen sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid. [5] Uit de hoedanigheid van eigenaar of huurder van een pand waar de hennep is aangetroffen, volgt reeds enige zeggenschap over de daarin aanwezig zijnde hennep. De ervaring heeft immers geleerd dat ervan mag worden uitgegaan dat een eigenaar of huurder weet wat zich in zijn woning bevindt dan wel afspeelt, tenzij anders is gebleken.
Op het dak van de buren van de verdachte lagen gedroogde henneptoppen (zoals is vastgelegd op de foto’s op pagina 32 en 33 van het dossier). De henneptoppen lagen recht onder het balkon van de woning van verdachte en het is boven redelijke twijfel verheven dat de toppen vanaf dat balkon daar neergelegd zijn. Gelet op wat de rechtbank hiervoor vooropgesteld heeft, kan het niet anders dan dat verdachte de wetenschap en beschikkingsmacht had over de hennep die op het dak is aangetroffen. Het tegendeel is niet gebleken of aannemelijk geworden. De rechtbank passeert het verweer tot vrijspraak en komt tot een bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde.
3.3.5
Voorwaardelijke verzoeken
3.3.5.1 Voorwaardelijk verzoek bij onrechtmatigheidsverweer
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat mocht de rechtbank niet meegaan in het verzoek tot bewijsuitsluiting, de behandeling ter terechtzitting dan moet worden aangehouden om verbalisanten [verbalisant 2] , AD4301, AD4305 en fraudespecialist FRAU-M12 als getuigen te horen zodat zij kunnen verklaren over het ruiken van de henneplucht uit het raam.
Nu de rechtbank het verzoek tot bewijsuitsluiting passeert, treedt de voorwaarde in werking en moet de rechtbank oordelen over het gedane verzoek tot het horen van getuigen.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat het noodzaakcriterium van toepassing is.
De rechtbank wijst het verzoek tot het horen van de bovengenoemde getuigen af en overweegt hiertoe als volgt. De verdediging heeft allereerst niet weten te motiveren waarom er getwijfeld dient te worden aan de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] . Vervolgens heeft de verdediging niet weten te motiveren waarom het noodzakelijk is om de getuigen, ruim twee jaar na dato, te bevragen over het al dan niet ruiken van hennep.
3.3.5.2 Voorwaardelijk verzoek pleegperiode
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat mocht de rechtbank niet meegaan in het verzoek tot vrijspraak omdat niet kan worden vastgesteld dat er is gekweekt, de zaak dan moet worden aangehouden om fraudespecialist FRAU-M12 te horen.
Nu de rechtbank het verzoek het verweer tot vrijspraak passeert, treedt de voorwaarde in werking en moet de rechtbank oordelen over het gedane verzoek tot het horen van de getuige.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat het noodzaakcriterium van toepassing is.
De rechtbank wijst het verzoek tot het horen van de bovengenoemde getuige af en overweegt hiertoe als volgt. De verdediging heeft niet gemotiveerd waarom het noodzakelijk is om meer dan twee jaar na dato de getuige te horen over zijn bevindingen. Er is de rechtbank geen enkele reden gebleken waarom hieraan getwijfeld dient te worden. noch heeft de verdediging de rechtbank hiervan weten te overtuigen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage staan, bewezen dat de verdachte
1. in de periode van 19 februari 2018 tot en met 21 april 2021 te Amsterdam opzettelijk heeft geteeld een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 3600 hennepplanten,
2. in de periode van 19 februari 2018 tot en met 22 april 2021 te Amsterdam elektriciteit (274109 kWh) die geheel of ten dele aan [bedrijf] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen elektriciteit onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
3. op 22 april 2021 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 649 gram, hennep.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen. Voorts heeft de officier van justitie een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren gevorderd.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de exploitatie van een hennepkwekerij. Hennep is schadelijk voor de volksgezondheid en verboden bij de Opiumwet. Ook brengen hennepplantages in woningen, zoals in de woning van verdachte, gevaar mee voor omwonenden. Het is een feit van algemene bekendheid dat achter dergelijke hennepplantages van deze omvang georganiseerde criminaliteit schuilgaat. Verdachte heeft dus met zijn handelen deze criminaliteit gefaciliteerd en de volksgezondheid en veiligheid van omwonenden, maar ook zijn eigen veiligheid, in gevaar gebracht. Daarnaast heeft verdachte zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan diefstal van stroom. Hiermee heeft hij veel schade en hinder berokkend aan [bedrijf] Het is daarbij een feit van algemene bekendheid dat het houden van een hennepkwekerij in een woonomgeving, waarbij sprake is van een niet professioneel aangelegde elektrische installatie om de diefstal van de stroom mogelijk te maken, ook brandgevaar kan opleveren. Ten slotte heeft verdachte 649 gram hennep aanwezig gehad. Ook dit is een ernstig feit.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 20 juli 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke misdrijven.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met vier maanden is overschreden. De verdachte is op 22 april 2021 in verzekering gesteld. Hij kom vanaf dat moment in redelijkheid verwachten dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. Het vonnis wordt ongeveer twee jaren en vier maanden later gewezen. De rechtbank zal verdachte hierin compenseren met tien procent korting op zijn taakstraf.
Alles overwegend is de eis van de officier van justitie passend en geboden met dien verstande dat er strafkorting zal plaatsvinden omdat de redelijke termijn is overschreden. De rechtbank zal de verdachte een taakstraf van 216 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren opleggen.

8.Beslag

Onder de verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • hennepkwekerijbenodigdheden (goednummer: PL1300-2021083036-6049559, zie pagina 107 van het dossier; de zogenoemde ruimlijst hennep);
  • 649 gram henneptoppen (goednummer: PL1300-2021083036-6049560).
Aangezien met betrekking tot deze voorwerpen respectievelijk het onder 1 en 3 bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 bewezenverklaring is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl dit feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid;
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart de verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf van 216 (tweehonderdzestien uren), met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 108 (honderdacht) dagen, met bevel dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • hennepkwekerijbenodigdheden (goednummer: PL1300-2021083036-6049559, zie pagina 107 van het dossier; de zogenoemde ruimlijst hennep);
  • 649 gram henneptoppen (goednummer: PL1300-2021083036-6049560)
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en C.A.R. Bleijendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M. Cordia en S.L. Onwuteaka, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 augustus 2023.
De jongste rechter, mr. C.A.R. Bleijendaal,
is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[bijlage]

Voetnoten

1.Vgl. HR 2 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2573; HR 15 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:48; HR 9 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:554
2.De periode 23 mei 2018 tot 22 april 2021 is 152 weken. Het is algemeen bekend dat de gemiddelde groei- en bloeitijd van hennepplanten vanaf het stadium van stek (jong plantje) tot de bloeitijd rond de 9 weken is. Uitgaande van 1 week leegstand voor het oogsten, opruimen en planten van nieuwe stekken kan als norm voor de kweekcyclus 10 weken worden aangehouden (Rapport Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 8 juni 2021).
3.Vgl. HR 15 september 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC4312,
4.Vgl. HR 28 mei 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC8903,
5.Vgl. HR 23 september 1980, ECLI:NL:HR:1980:AC6985,