ECLI:NL:RBAMS:2023:5408

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
C/13/723202 / HA ZA 22-763
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.C.J. Hamming
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling voor geleverde artikelen in geschil tussen echtgenoten met betrekking tot vertegenwoordiging en meerpartijenovereenkomst

In deze zaak vordert CM Nederland B.V. (Coco-mat) betaling van € 87.935,16 van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voor geleverde artikelen, waarbij de vraag centraal staat wie als koper moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 22 mei 2022 een koopovereenkomst tot stand is gekomen, waarbij [gedaagde 2] de artikelen heeft uitgezocht in de winkel van Coco-mat, terwijl [gedaagde 1] via Facetime betrokken was. De rechtbank oordeelt dat beide gedaagden als kopers kunnen worden aangemerkt, omdat zij gezamenlijk de artikelen hebben uitgezocht en de betrokkenheid van [gedaagde 2] niet enkel als vertegenwoordiger van [gedaagde 1] kan worden gezien. De rechtbank wijst de vordering van Coco-mat toe, maar vermindert het bedrag met € 8.310 voor artikelen die niet zijn geleverd. De resterende koopsom van € 63.788,90 wordt toegewezen, evenals de wettelijke rente en proceskosten. De rechtbank wijst het beroep op hoofdelijkheid af, maar veroordeelt beide gedaagden tot betaling van de helft van de toegewezen bedragen. De uitspraak is gedaan op 30 augustus 2023.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/723202 / HA ZA 22-763
Vonnis van 30 augustus 2023
in de zaak van
CM NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij (hierna: Coco-mat),
advocaat: mr. S .K. Tuithof te Haarlem,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 1] (Zwitserland),
advocaat: voorheen mr. S . IJntema,
2. [gedaagde 2] ,
wonende te [woonplaats 2]
advocaat: mr. M. S . van der Jagt te Diemen,
gedaagde partijen (hierna: en ).
[gedaagde 1] [gedaagde 2]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidenteel vonnis van 1 maart 2023 en de daarin genoemde stukken,
- het tussenvonnis van 29 maart 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 13 juli 2023 en de daarin genoemde stukken, met uitzondering van de spreekaantekeningen van mr. Tuithof die niet zijn overgelegd en dus niet tot het procesdossier behoren,
- de brief van [gedaagde 2] van 21 juli 2023 met opmerkingen op het proces-verbaal.
1.2.
Op 28 september 2022 is [gedaagde 1] in de procedure verschenen door het stellen van een advocaat en het betalen van griffierecht. Vervolgens heeft deze advocaat zich op 16 november 2022 onttrokken. [gedaagde 1] is in de gelegenheid gesteld om op de rol van 30 november 2022 opnieuw een advocaat te laten stellen en van antwoord te dienen. Daarvan heeft hij geen gebruik gemaakt.
1.3.
In aanloop naar de mondelinge behandeling heeft de rechtbank op 11 juli 2023 een e-mailbericht met een regiemededeling uitgestuurd aan de advocaten en het e-mailadres van [gedaagde 1] . Bij de mondelinge behandeling was [gedaagde 1] niet aanwezig en tot op heden heeft hij geen contact opgenomen met de rechtbank.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Coco-mat exploiteert een winkel voor onder andere bedden en matrassen in Amsterdam.
2.2.
[gedaagde 2] is advocaat en is op huwelijkse voorwaarden getrouwd met [gedaagde 1] .
2.3.
[gedaagde 1] heeft Coco-mat op 22 mei 2022 gebeld om te informeren naar artikelen. Nog dezelfde dag is [gedaagde 2] naar de Coco-mat-winkel gegaan, waarbij ze ter plekke via Facetime overlegde met [gedaagde 1] , die op dat moment in het buitenland verbleef, over mogelijke aankopen.
2.4.
In de Coco-mat-winkel werd een orderbevestiging opgemaakt op naam van ‘mevrouw [gedaagde 2] ’ met een totale koopprijs van € 100.205,10 (incl. btw). [gedaagde 2] heeft toen € 205,10 aanbetaald. € 100.000 zou door [gedaagde 1] worden overgemaakt. De leverdatum werd op 24 mei 2022 gezet.
2.5.
Coco-mat ontving op 23 mei 2022 per e-mail van [gedaagde 1] een schermafbeelding van een document getiteld ‘Booking Details’ met bovenaan het logo van de Zwitserse bank Credit Suisse. Daarop is een bankafschrijving van € 102.925,50 weergegeven. Nog dezelfde dag kwam [gedaagde 2] samen met haar moeder in de Coco-mat-winkel om stof- en kleurkeuzes door te geven. Later is [gedaagde 2] nog een keer langsgegaan met haar zoon en hond.
2.6.
[gedaagde 2] schreef op 24 mei 2022 per whatsappbericht aan Coco-mat:
‘Kan je aub vanavond nog proberen te regelen? We slapen op Licht bedjes [bloos-emoticon] Lucht’.
2.7.
Op 24 mei 2022 heeft Coco-mat de bedden en aanverwante artikelen geleverd op het adres waar [gedaagde 2] met twee zoons verbleef. Deze woning werd gehuurd op naam van [gedaagde 1] . [gedaagde 2] heeft toen de orderbevestiging getekend. Vervolgens schreef Coco-mat per whatsapp aan [gedaagde 2] :
‘Kussens en dekbed hebben ze net ook gebracht, toch?’
2.8.
Vervolgens antwoordde [gedaagde 2] :
‘Hai ja onwijs bedankt (…) Het ziet er echt prachtig uit! Alleen de onderstellen v die lounge banken Zijn wel Beschadigd. Maar ik ben erg blij en de kids ook!’
2.9.
Op 25 mei 2022 heeft [gedaagde 1] per e-mail aan Coco-mat geschreven dat de resterende koopsom van zijn Zwitserse betaalrekening is afgeschreven.
2.10.
Op 2 juni 2022 heeft [gedaagde 1] aan Coco-mat per e-mail meegedeeld dat de volledige betaling van de koopsom diezelfde week in orde zou komen. Ook schreef hij met [gedaagde 2] in scheiding te liggen en dat financiële zaken met hem konden worden opgenomen.
2.11.
Coco-mat bleef [gedaagde 2] en [gedaagde 1] om betaling vragen, waarna herhaaldelijk werd toegezegd dat het in orde zou komen. Op 3 juni 2022 schreef [gedaagde 1] aan Coco-mat:
‘Mbt de betaling ik was daar te positief over, het geld staat bij IBANfirst en word nu gechecked door compliance van de ING.
Zodra er groen licht is gaat de betaling van 110.000 euro er meteen uit.
(…)
Laat me even weten wat je liever hebt de spullen ophalen en de kosten inrekening brengen of de betaling, wat ik hieronder lees is dat je graag de spullen ophaalt.
Dat zal dan moeten plaatsvinden na 12 juni..’
2.12.
Daarop heeft Coco-mat gereageerd dat zij graag de betaling tegemoet ziet. Ondanks opnieuw herhaaldelijke betaalverzoeken van Coco-mat en toezeggingen dat het geld onderweg was, bleef betaling uit.
2.13.
Op 25 juli 2022 heeft Coco-mat conservatoir derdenbeslag gelegd ten laste van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onder ING Bank N.V. en ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ING en ABN AMRO).
2.14.
Op 3 augustus 2022 heeft Coco-mat opnieuw conservatoir derdenbeslag gelegd ten laste van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Dezelfde dag heeft ABN AMRO verklaard dat het beslag ten aanzien van [gedaagde 2] doel heeft getroffen voor in totaal € 41.413,81.
2.15.
Op 26 augustus 2022 heeft de advocaat van [gedaagde 2] aan Coco-mat geschreven dat zij, voor zover sprake is van een koopovereenkomst tussen Coco-mat en [gedaagde 2] , deze vernietigt met een beroep op wederzijdse dwaling, dan wel ontbindt wegens beschadigde, missende en verkeerd geprijsde artikelen.
2.16.
Eén van de gekochte bedden is niet meegeleverd, omdat het niet direct leverbaar was. Coco-mat heeft daarom de orderbevestiging gecorrigeerd naar een totaalkoopsom van € 72.304,= (incl. btw). Na aftrek van de aanbetaling, is de openstaande koopsom € 72.098,90 (incl. btw).

3.Het geschil

3.1.
CM vordert, na vermindering van eis, dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van:
I € 87.935,16, althans een in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dagvaarding,
II de proceskosten,
III de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis,
IV de kosten van conservatoire maatregelen van € 5.884,08, althans een in goede justitie te bepalen bedrag.
3.2.
Hoofdzakelijk legt Coco-mat daaraan ten grondslag dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] samen artikelen hebben uitgezocht en dat in ieder geval één van hen als koper is aan te merken. Daarom zijn zij volgens Coco-mat ieder gehouden om de openstaande koopsom van € 72.098,90 te voldoen met € 836,26 aan reeds opeisbare rente en € 15.000,= aan buitengerechtelijke incassokosten, wat het totaal brengt op haar hoofdsom van € 87.935,16.
3.3.
[gedaagde 1] is in de procedure verschenen, maar heeft niet van antwoord gediend (zie onder 1.2).
3.4.
[gedaagde 2] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met een veroordeling van Coco-mat in de proceskosten en nakosten. Samengevat bestaat het verweer van [gedaagde 2] uit het volgende. Primair is haar standpunt dat ze uitsluitend namens [gedaagde 1] heeft gehandeld en zelf dus niet als koper is aan te merken, waardoor zij geen betaling verschuldigd is. Subsidiair voert [gedaagde 2] aan dat zij de koopovereenkomst buitengerechtelijk heeft vernietigd wegens dwaling, waardoor zij geen betaling is verschuldigd. Meer subsidiair stelt [gedaagde 2] dat zij de koopovereenkomst buitengerechtelijk partieel heeft ontbonden, waardoor € 15.738,= van de koopsom moet worden afgetrokken. Dat heeft [gedaagde 2] als volgt berekend:
Goederen
Bedrag
Reden
zes Misini-kussens
€ 2.200,=
niet geleverd
twee Kiveli-matrassen
€ 2.580,=
niet geleverd
vier poten van bedden
€ 56,=
niet geleverd
één topdekmatras
€ 2.050,=
niet geleverd
twee Cover-C Dimoklis-bedrokken
€ 1.480,=
niet geleverd
zes Takis-kussens
€ 612,=
te hoog geprijsd
twee Kiveli-matrassen
€ 720,=
te hoog geprijsd
[onbekend, Rb]
€ 2.766,=
[onbekend, Rb]
Triton-hoofdbord
€ 1.430,=
geen 50% showroomkorting gerekend
Takis-kussens
€ 1.194,=
geen 50% showroomkorting gerekend
Tilemaxos-onderstellen
€ 650,=
geen 50% showroomkorting gerekend
Totaal
€ 15.738,=

4.De beoordeling

Rechtsmacht
4.1.
[gedaagde 1] woont in Zwitserland, waardoor de rechtbank in zijn zaak ambtshalve zal moeten beoordelen of zij rechtsmacht heeft. De Europese verordening Brussel I-
bis [1] is volgens artikel 4 lid 2 Brussel I-
bisop deze zaak formeel niet van toepassing, doordat [gedaagde 1] geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie. Burgerlijke of handelszaken zoals deze tegen woonachtigen in Zwitserland zoals [gedaagde 1] , vallen daarmee onder het toepassingsbereik van het Verdrag van Lugano (ook wel: EVEX II). [2]
4.2.
Artikel 6 aanhef en onder 1 EVEX II bepaalt dat als de Nederlandse rechter in de zaak tegen de ene gedaagde bevoegd is, er ook rechtsmacht kan worden aangenomen in de zaak tegen de andere gedaagde. Voorwaarde daarvoor is dat tussen de zaken een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, om te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.
4.3.
[gedaagde 2] woont in [woonplaats 2] en in haar zaak heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht. Coco-mat heeft één en dezelfde vordering ingesteld tegen [gedaagde 2] en [gedaagde 1] over hetzelfde feitelijke gebeuren. Daarom bestaat een voldoende nauwe band om voor een goede rechtsbedeling de zaken tegen [gedaagde 2] en [gedaagde 1] gezamenlijk te behandelen. Op grond daarvan is deze rechtbank bevoegd om ook kennis te nemen van de vordering tegen [gedaagde 1] .
Toepasselijke recht
4.4.
Het gaat om een burgerlijke of handelszaak bij de Nederlandse rechter, waarvoor de artikelen 1 en 2 van de Rome I Verordening [3] bepalen dat deze verordening universeel van toepassing is. Het gaat hier om een gestelde consumentenkoop die heeft plaatsgevonden in de winkel in Nederland, waarbij Coco-mat zich niet actief richt op klanten in Zwitserland. Daardoor volgt uit artikel 6 lid 1 en lid 3 in samenhang met artikel 4 van deze verordening dat de gestelde koopovereenkomst met [gedaagde 1] wordt beheerst door het recht van het land van de verkoper. Aangezien Coco-mat is gevestigd in Nederland is dat het Nederlandse recht.
Kernvraag
4.5.
Kern van de zaak is het volgende. Tussen partijen staat niet ter discussie dat er bedden en aanverwante artikelen zijn gekocht, maar alleen wie als koper moet worden aangemerkt en dus moet betalen. Coco-mat spreekt zowel [gedaagde 2] als [gedaagde 1] aan en vindt dat beiden of in ieder geval één van beiden als koper( s ) moet(en) worden aangemerkt, waarbij volgens Coco-mat vooral [gedaagde 2] zich als koper heeft gedragen. [gedaagde 2] voert aan dat ze herhaaldelijk heeft gezegd dat zij deze bedden niet zelf kon betalen en dat het haar bedoeling is geweest om slechts namens [gedaagde 1] en niet (mede) namens zichzelf te handelen.
Juridisch kader
4.6.
Een koopovereenkomst komt tot stand door wilsovereenstemming in de vorm van een aanbod en de aanvaarding daarvan, zoals geregeld in de artikelen 6:217 en 3:33 BW. Belangrijk is dus dat de wil van de koper( s ) overeenkomt met de wil van de verkoper. In de situatie dat de wil bij één van partijen heeft ontbroken, maar de andere partij(en) daar wel gerechtvaardigd op mocht(en) vertrouwen, biedt artikel 3:35 BW bescherming.
4.7.
Een contractspartij kan worden vertegenwoordigd door een ander, als diegene daartoe bevoegd is of schijnt te zijn. Dat is geregeld in de artikelen 3:66 lid 1 en 3:61 lid 2 BW. Uitgangspunt is dat degene met wie is gehandeld als wederpartij mag worden beschouwd, tenzij duidelijk is dat deze persoon niet zichzelf maar een ander heeft willen binden. [4] Daarom is voor vertegenwoordiging niet slechts vereist dat de handelende persoon daartoe bevoegd is, maar ook dat het voor de wederpartij voldoende kenbaar is geweest dat de handelende persoon als vertegenwoordiger optrad. Het antwoord op de vraag of iemand voor zichzelf of (uitsluitend) namens een ander handelde, hangt volgens vaste jurisprudentie af van hetgeen de handelende persoon en de wederpartij jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. [5] Het is in beginsel aan de handelende persoon, in dit geval [gedaagde 2] , om de kenbaarheid van het vertegenwoordigend handelen te stellen en bij betwisting te bewijzen, waardoor [gedaagde 2] hiervan het bewijsrisico draagt. [6]
Handelde [gedaagde 2] (ook) namens [gedaagde 1] ?
4.8.
[gedaagde 2] voert het volgende aan. [gedaagde 1] legde telefonisch het eerste contact met de winkel en wilde bedden kopen. Vervolgens ging [gedaagde 2] naar de Coco-mat-winkel namens [gedaagde 1] , omdat hij vanwege verblijf in het buitenlang zelf niet kon gaan. In de Coco-mat-winkel heeft [gedaagde 2] gezegd dat zij de bedden zelf niet zou kunnen betalen en dat zij het maar een dure grap vond. Daarom heeft zij een aantal keer geweigerd de orderbevestiging te tekenen. [gedaagde 1] was er via Facetime bij en moest iedere keuze goedkeuren. Coco-mat heeft bovendien zelf nog kussens uit de kelder gehaald en over de grond verspreid zodat [gedaagde 1] via Facetime kleurkeuzes kon maken. Uit deze gang van zaken had Coco-mat moeten begrijpen dat [gedaagde 2] slechts als vertegenwoordiger van [gedaagde 1] handelde, aldus steeds [gedaagde 2] .
4.9.
Coco-mat heeft [gedaagde 2] ’ s bezoek aan de winkel zo begrepen dat zij artikelen kwam uitzoeken voor het gezin, omdat [gedaagde 2] en haar zoons op luchtbedden sliepen en met spoed nieuwe bedden wilden. Coco-mat betwist dat [gedaagde 2] zou hebben gezegd dat zij de bedden niet kon betalen. Uit het feit dat [gedaagde 2] aangaf advocaat te zijn, ontleende Coco-mat juist de indruk dat betaling geen probleem zou worden. Bovendien komt het volgens Coco-mat vaker voor dat de ene partner spullen uitzoekt en de andere partner betaalt. Dat is dus niet een omstandigheid waaruit zij had moeten afleiden dat [gedaagde 2] uitsluitend namens [gedaagde 1] handelde, aldus Coco-mat.
4.10.
De rechtbank oordeelt dat uit de verklaringen en gedragingen moet worden afgeleid dat Coco-mat ervan uit mocht gaan dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] bij Coco-mat een gezamenlijke aankoop hebben gedaan. Daarbij is van belang dat [gedaagde 2] in ieder geval drie keer naar de Coco-mat winkel is gegaan en zich betrokken heeft getoond bij het uitzoeken van spullen voor het gezin, terwijl zij ook afspraken heeft gemaakt over de levering daarvan.
Het was voor Coco-mat kenbaar dat [gedaagde 1] via Facetime bij de aankoop als medekoper werd betrokken en de betaling zou afhandelen, maar niet dat de aanwezigheid en betrokkenheid van [gedaagde 2] alleen zag op het handelen als tussenpersoon voor [gedaagde 1] . Dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] op dat moment getrouwd waren, is voor de gewekte indruk van een gezamenlijke aankoop ook van belang. [gedaagde 2] had de bedden met spoed nodig, zoals ook blijkt uit haar whatsappbericht (zie onder 2.6). De order is opgesteld op naam van [gedaagde 2] , waarbij de ‘ S ’ staat voor [gedaagde 2] en Coco-mat er kennelijk van uitging dat de echtelieden dezelfde achternaam droegen. De aflevering werd gepland op het adres waar [gedaagde 2] met haar zoons verbleef en bij aflevering is het door Coco-mat aangeboden document ook door [gedaagde 2] ondertekend. Dit alles wekt niet de indruk dat het ging om een aankoop van [gedaagde 1] waar [gedaagde 2] verder buiten wilde blijven.
4.11.
Coco-mat wist wel dat [gedaagde 2] nauwelijks iets wilde meebetalen, maar ook daaruit had Coco-mat niet hoeven afleiden dat [gedaagde 2] zich uitsluitend als tussenpersoon wilde opstellen. Deze omstandigheid mocht Coco-mat opvatten als een betaalafspraak in de onderlinge verhouding tussen [gedaagde 2] en [gedaagde 1] , wat niet vreemd is voor een incidentele en relatief dure gezamenlijke aankoop. Gelet op al deze omstandigheden had het op de weg van [gedaagde 2] gelegen om zeer expliciet (en dus explicieter dan zij stelt te hebben gedaan) aan te geven bij Coco-mat dat zij geen partij wilde zijn bij de overeenkomst en alleen handelde als vertegenwoordiger van haar echtgenoot. Zo had zij kunnen vragen om de orderbevestiging duidelijk op naam van [gedaagde 1] te stellen of bij haar aanbetaling van € 205,10 kunnen vragen op de bon aan te tekenen dat zij uitsluitend handelde namens [gedaagde 1] .
4.12.
Gelet op het voorgaande is het beroep van [gedaagde 2] op de kenbaarheid van het uitsluitend als tussenpersoon willen handelen onvoldoende onderbouwd. Voor zover de wil van [gedaagde 2] ontbrak om ook op eigen naam de spullen te kopen, mocht Coco-mat daar gelet op het voorgaande gerechtvaardigd op vertrouwen vanwege haar sturende rol in het gehele bestel- en afleverproces. [gedaagde 1] heeft niet betwist dat ook hij gebonden is aan de koopovereenkomst. Al met al is daarmee een koopovereenkomst ontstaan tussen Coco-mat, [gedaagde 2] en [gedaagde 1] die kwalificeert als meerpartijenovereenkomst.
Dwaling
4.13.
[gedaagde 2] beroept zich subsidiair op wederzijdse dwaling om de koopovereenkomst te vernietigen. Er is sprake van wederzijdse dwaling als zowel de koper(s) als de verkoper bij het aangaan van de overeenkomst uitgingen van een onjuiste voorstelling van zaken. Dat wordt geregeld door artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder c BW. Daarin is bepaald dat de overeenkomst in zo’n geval kan worden vernietigd als deze zonder wederzijdse dwaling niet zou zijn aangegaan.
4.14.
Volgens [gedaagde 2] bestaat de onjuiste voorstelling van zaken erin dat zij ervan uitging dat zij niks zou hoeven betalen. Zowel [gedaagde 2] als Coco-mat gingen ervan uit dat [gedaagde 1] de koopsom na aftrek van de aanbetaling zou voldoen. De vraag wie feitelijk gaat betalen voor een gezamenlijke aanschaf speelt zich echter af in de verhouding tussen [gedaagde 2] en [gedaagde 1] en valt buiten de risicosfeer van Coco-mat. Het dwalen over onderlinge betaalafspraken kan daarom niet worden tegengeworpen aan Coco-mat. Dat behoort volgens de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening van [gedaagde 2] zelf te komen, in de zin van artikel 6:228 lid 2 BW.
Partiële ontbinding
4.15.
[gedaagde 2] beroept zich meer subsidiair op een partiële ontbinding voor zover er artikelen missen of verkeerd zijn geprijsd. Uit artikel 6:279 lid 3 BW in samenhang met artikel 6:267 BW volgt dat [gedaagde 1] als contractspartij ook in de ontbinding had moeten worden betrokken. Dat betekent dat [gedaagde 2] haar buitengerechtelijke ontbindingsverklaring ook aan [gedaagde 1] had moeten richten om werking te krijgen. Dat is niet gebeurd en daardoor is de koopovereenkomst niet buitengerechtelijk ontbonden. Geen van partijen heeft gevorderd dat de koopovereenkomst alsnog door de rechtbank wordt ontbonden.
Nadere annulering
4.16.
Partijen zijn het echter over het volgende eens. Op zitting is vastgesteld dat de volgende artikelen met een totale waarde van € 8.310 niet zijn geleverd (omdat deze destijds niet leverbaar waren) en ook niet meer zullen worden geleverd:
- zes Misini-kussens ter waarde van € 2.200,
- twee Kiveli-matrassen ter waarde van € 2.580,
- één topdekmatras ter waarde van € 2.050,
- twee Cover-C Dimoklis-bedrokken ter waarde van € 1.480.
4.17.
Aangezien [gedaagde 2] deze artikelen niet meer wenst en Coco-mat niet van plan is deze artikelen nog te leveren, beschouwen zij dit deel van de koop als geannuleerd. Uit de correspondentie blijkt genoegzaam dat ook [gedaagde 1] aan [gedaagde 2] en Coco-mat heeft laten blijken dat hij deze artikelen niet meer wenst. Ook [gedaagde 1] beschouwt dit deel van de koop dus als geannuleerd. Daarmee zijn partijen tot onderlinge overeenstemming gekomen tot het ongedaan maken van dit deel van de koop. Coco-mat is daarom niet meer gehouden om deze artikelen te leveren en [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoeven de prijs voor die artikelen van in totaal € 8.310 niet meer te betalen. Er is dus geen grond om [gedaagde 2] en [gedaagde 1] tot betaling van dit bedrag te veroordelen en daarom zal de resterende koopsom van € 72.098,90 worden verminderd met € 8.310, tot € 63.788,90.
4.18.
Er is geen overeenstemming gekomen over de andere artikelen waarover [gedaagde 2] stelt dat ze missen of dat er te veel voor is gerekend. Ook voor deze punten is niet onderbouwd ontbinding in rechte gevorderd. Daar komt bij dat het van de kant van [gedaagde 2] vooral blijft bij blote stellingen en dat op zitting door Coco-mat is uitgelegd dat de bedden niet zonder poten kunnen en dat nog is gecontroleerd dat deze zijn geleverd. Over de gerekende prijzen heeft Coco-mat onweersproken uitgelegd dat de oorzaak van prijsverschillen is gelegen in de keuze voor duurdere stoffen. Coco-mat betwist ook dat er artikelen uit de showroom zouden komen en dat daarvoor een korting was afgesproken. Een dergelijke afspraak blijkt verder niet uit de stukken.
Beperking van het nadeel
4.19.
Op zitting is nog gesproken over de vraag of Coco-mat meer had moeten doen om haar nadeel te beperken. Uit de correspondentie van [gedaagde 1] kan worden afgeleid dat hij nog een keuze heeft geboden om ofwel de artikelen terug te leveren of alsnog te betalen (zie onder 2.11). Coco-mat heeft van de suggestie om de spullen terug te nemen geen gebruik gemaakt en verlangde betaling. [gedaagde 2] heeft de artikelen opgeslagen en heeft toegelicht bereid te zijn geweest om de bedden terug te geven. Volgens Coco-mat is dat onwenselijk omdat het gaat om persoonlijke natuurproducten, waardoor ze tweedehands niet goed kunnen worden verkocht. De schadebeperkingsplicht die is neergelegd in artikel 6:101 BW ziet op de begroting van schadevergoeding. Coco-mat vordert geen (aanvullende) schadevergoeding, maar slechts nakoming van waar zij uit hoofde van de koopovereenkomst recht op heeft. Op de omvang van die nakomingsvordering heeft de schadebeperkingsplicht dan ook geen invloed.
Conclusie
4.20.
[gedaagde 2] en [gedaagde 1] zijn uit hoofde van de koopovereenkomst de resterende koopsom verschuldigd. Deze vordering zal voor € 63.788,90 worden toegewezen.
Rente
4.21.
Coco-mat vordert € 836,26 aan rente berekend tot aan de dagvaarding en daarnaast de nog te berekenen rente vanaf de dagvaarding. Bij haar berekening om tot € 836,26 te komen is Coco-mat uitgegaan van een hoofdsom van € 100.000 (voor haar eisvermindering). Daarom is dit bedrag te hoog. Coco-mat heeft bovendien verwezen naar een vervaldatum op de orderbevestiging die dateert van 22 mei 2022. Op die datum is de order aangegaan en waren [gedaagde 2] en [gedaagde 1] in ieder geval niet direct in verzuim. Het had op de weg van Coco-mat of in ieder geval van haar incassobureau gelegen om bij het uitblijven van betaling een concrete ingebrekestelling te versturen. De rechtbank zal daarom de wettelijke rente slechts toewijzen vanaf de datum van de dagvaarding.
BIK
4.22.
Coco-mat maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Omdat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] consumenten zijn, gelden hiervoor strengere eisen op grond van artikel 6:96 lid 6 BW in samenhang met het Besluit.
4.23.
Het incassobureau van Coco-mat heeft op 5 juli 2022 een brief verstuurd waarin zij [gedaagde 2] en [gedaagde 1] heeft aangemaand om binnen veertien dagen tot betaling van € 100.000 over te gaan. Daarbij wordt gewaarschuwd voor bijkomende incassokosten van € 15.000 als betaling uitblijft. Op basis van een hoofdsom van € 100.000 zou het incassobureau echter conform het Besluit op een bedrag van € 1.775 moeten uitkomen aan buitengerechtelijke incassokosten. Dat bedrag is opgebouwd uit € 875 + 1% over (hoofdsom - € 10.000), zoals geldt voor hoofdsommen tot € 200.000.
4.24.
Dit betekent dat de door het incassobureau van Coco-mat verzonden aanmaning niet voldoet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen, nu hierin een hoger bedrag wordt genoemd dan op grond van het Besluit is toegestaan. Vanuit consumentenbeschermend oogpunt is daarvan in dit geval het gevolg dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen.
Beslagkosten
4.25.
Coco-mat vordert een vergoeding van de door haar gemaakte beslagkosten van € 5.884,08. Op grond van artikel 706 Rv komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking, nu vaststaat dat de beslagen terecht zijn gelegd. De gevorderde beslagkosten hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 1] niet weersproken, maar daarin zit een post salariskosten verdisconteerd van € 3.856,= die de rechtbank ongegrond voorkomt. Volgens Coco-mat is dit gebaseerd op 1,0 procespunt x liquidatietarief VIII, wat het tarief is voor vorderingen tot € 1 miljoen. Het beslagrekest viel niet in dat tarief. De rechtbank zal hiervoor slechts het tarief voor vorderingen van onbepaalde waarde toekennen van € 598 per procespunt. Het verschil tussen deze tarieven zal de rechtbank afwijzen, waarmee de beslagkosten worden toegewezen voor in totaal € 2.626,08.
Proceskosten
4.26.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van Coco-mat tot op heden begroot op:
- explootkosten € 103,33
- griffierecht € 5.061,00
- salaris advocaat € 2.298,00 (3,0 punten x tarief € 766)
Totaal € 7.462,33
4.27.
De nakosten en de daarover gevorderde rente zullen worden toegewezen zoals onder de beslissing vermeld.
Hoofdelijkheid
4.28.
Coco-mat vordert een hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] . Uit artikel 6:6 lid 1 BW volgt het uitgangspunt dat medeschuldenaren ieder voor een gelijk deel aan de schuld zijn verbonden. Uitzondering daarop is het geval waarin uit de wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeit dat zij voor ongelijke delen of hoofdelijk zijn verbonden.
4.29.
Coco-mat beroept zich op deze uitzondering, maar heeft in het geheel niet gesteld en onderbouwd uit welke wet, gewoonte of rechtshandeling dat voortvloeit. Bij veel typen schadevergoedingsvorderingen is hoofdelijkheid in de wet geregeld en kan de rechtbank dat met een ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden aannemen. Hier gaat het om een nakomingsvordering en niet is gebleken dat partijen hoofdelijkheid hebben afgesproken. Artikel 1:85 BW bepaalt nog wel dat echtelieden, ongeacht of sprake is van een gemeenschap van goederen, hoofdelijk zijn verbonden voor huishoudelijke schulden. Het gaat hier niet om een huishoudelijke schuld, omdat sprake is van een incidentele en relatief dure aankoop. Daardoor wordt het beroep op hoofdelijkheid van Coco-mat afgewezen wat betreft de toe te wijzen nakomingsvordering. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] worden dus ieder veroordeeld tot betaling van de helft van € 63.788,90, dus € 31.894,45.
4.30.
Voor de gevorderde hoofdelijkheid over de toe te wijzen beslagkosten is eveneens onvoldoende grond gebleken. Daarom zullen [gedaagde 2] en [gedaagde 1] ieder worden veroordeeld tot betaling van de helft van € 2.626,08, dus € 1.313,04.
4.31.
Bij een veroordeling van twee of meer partijen tot betaling van de proceskosten inclusief nakosten, geldt juist als uitgangspunt dat zij ieder voor het geheel en dus hoofdelijk zijn verbonden tot nakoming van die veroordeling. [7] De rechtbank ziet geen aanleiding om hierop een uitzondering te maken. Bovendien heeft Coco-mat door toedoen van beide partijen proceskosten moeten maken. Daarom zal de rechtbank bij het uitgangspunt blijven dat deze hoofdelijk zijn verschuldigd.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling van € 31.894,45, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dagvaarding op 8 augustus 2022 tot aan de dag van algehele betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling van € 1.313,04 aan beslagkosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling van € 31.894,45, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dagvaarding op 8 augustus 2022 tot aan de dag van algehele betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling van € 1.313,04 aan beslagkosten,
5.5.
veroordeelt [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk, in die zin dat betaling van de een de ander bevrijdt, in de proceskosten, aan de zijde van Coco-mat tot op heden begroot op € 7.462,33,
5.6.
veroordeelt [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk, in die zin dat betaling van de een de ander bevrijdt, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.7.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C.J. Hamming, rechter, bijgestaan door mr. M.A.A. van Achterberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2023.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 1215/2012 betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
2.Verdrag van 30 oktober 2007, Pb EU L 339.
3.Verordening (EG) nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst.
4.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 mei 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:4619, r.o. 4.4.
5.Hoge Raad 11 maart 1997, ECLI:NL:HR:1977:AC1877 (
6.Conclusie van de P-G 11 januari 2019, ECLI:NL:PHR:2019:61, ovw. 2.5.
7.Hoge Raad 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1942, r.o. 4.1.2.