Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
Cliënt” vermeld “
VIP events”, als “
Contact” “
[appellant]” en is voorts vermeld (voor zover thans van belang ) “
Meercamera weergave en opname tbv event 30 jaar Bronkhorst op 5 november 2011 in theater Amphion te Doetinchem”.
VIP events tav. [appellant]” in rekening gebracht:
Kompan Onderwijsprijs”;
Kompan/Karakter”;
Bronkhorst 30 jaar Amphion Doetinchem”.
De oudste is van april vorig jaar, dus ik dacht kom ik informeer eens even hoe ’t ervoor staat(…)”. [appellant] heeft daar nog diezelfde dag op geantwoord: “
Klopt, ik bel je maandag.”
Eind vorige maand meldde ik je, in verband met jouw vordering op VIP events, dat wij met de bank doende zijn, voor uitbreiding van onze liquiditeiten.(…)
De afgelopen week zijn de contacten met de bank behoorlijk intensief geweest. (…)
Ik heb er even een nachtje over geslapen, en besloten dat ik deze klus niet aanneem. Enerzijds omdat ik de capaciteit er niet echt voor heb (…) maar vooral omdat ik er nogal moeite mee heb om vrolijk voor je aan de slag te gaan terwijl er al jaren een vordering van zo’n € 8,5K op VIP events open staat:
4.De beoordeling van het geschil in hoger beroep
kenbaarin naam van Entertainment Groep heeft gehandeld. [appellanten] heeft zich beroepen op het als productie C bij conclusie van antwoord in het geding gebrachte “Contract” van 27 mei 2011 waarop aan de onderzijde is vermeld “VIP events is een divisie van de B.VIP.M Entertainment Groep B.V.”. Dit stuk is echter niet ondertekend en Gelling heeft consequent aangevoerd dat dit stuk niet bij haar bekend was voordat zij het in augustus 2016 door de advocaat van [appellanten] kreeg toegestuurd. [appellanten] heeft daar niet gemotiveerd op gereageerd, zodat het hof productie C buiten beschouwing zal laten. De onder 3.1 genoemde door [appellant] voor akkoord getekende offerte bevat geen vermelding dat [appellant] optrad namens Entertainment Groep en ook de in het geding gebrachte e-mailwisselingen tussen [appellant] en Gelling bevatten geen aanwijzingen waaruit Gelling kon afleiden dat [appellant] handelde namens Entertainment Groep. [appellanten] heeft ook geen andere feiten en/of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan Gelling redelijkerwijs moest begrijpen dat Entertainment Groep haar contractspartij zou zijn. Dat [appellant] en VIP events nimmer als eenmanszaak in het handelsregister zijn geregistreerd leidt niet tot een andere duiding. Hetzelfde geldt voor de door [appellanten] aangevoerde omstandigheid dat Entertainment Groep - in tegenstelling tot wat de kantonrechter heeft overwogen - destijds bestond en nog steeds bestaat. De door [appellanten] in eerste aanleg gestelde omstandigheid dat van 2002 tot 2011 de facturen van Gelling altijd werden betaald door Entertainment Groep is door Gelling gemotiveerd betwist en door [appellanten] niet nader onderbouwd, zodat dit alleen al om die reden niet tot een ander oordeel kan leiden. Voor de lezing van [appellanten] dat Entertainment Groep altijd de opdrachtgever van Gelling is geweest zijn geen aanwijzingen in het dossier gevonden, veeleer zijn er aanwijzingen van het tegendeel. Zo levert de tekst van de onder 3.5 genoemde mail d.d. 30 maart 2012 van [appellant] aan Gelling een sterke indicatie op dat [appellant] er zelf van uit ging dat de vordering van Gelling niet betrekking had op Entertainment Groep. Al met al heeft [appellanten] onvoldoende aangevoerd om aan te nemen dat niet [appellant] maar Entertainment Groep de opdrachtgever van Gelling was. De grieven 3 en 4 worden daarom verworpen.
De vordering wordt niet betwist maar is bij de verkeerde rechtspersoon ingediend” en in de conclusie van dupliek: “
Nogmaals de vordering wordt niet betwist, maar de verkeerde partijen zijn gedagvaard”. [appellanten] heeft daarmee in dit geding de vordering als zodanig uitdrukkelijk en ondubbelzinnig erkend als bedoeld in artikel 154 Rv en kan daar (behoudens in geval van de in lid 2 van dat artikel genoemde omstandigheden, die in casu niet zijn gesteld of anderszins aannemelijk zijn geworden) thans niet meer op terug komen. Voorts heeft [appellanten] in de toelichting op grief 5 de ontvangst van factuur 11030 betwist, maar deze betwisting is door Gelling met onder meer een beroep op de onder 3.3 genoemde mailwisseling gemotiveerd weersproken. [appellanten] heeft zijn standpunt daarover in het licht van de bij hem bekende mailwisseling onvoldoende onderbouwd. Verder heeft [appellanten] in de toelichting op grief 5 aangevoerd dat de kantonrechter geheel heeft nagelaten de verweren van [appellanten] te bespreken. Het hof neemt aan dat [appellanten] hiermee doelt op het in eerste aanleg gevoerde verweer dat de vordering waarop de facturen 11030, 11087 en 11088 zien bij Entertainment Groep ingediend hadden moeten worden omdat deze rechtspersoon de opdrachtgever van Gelling is. Op grond van hetgeen onder 4.4 en 4.5 is overwogen, is het hof ook ten aanzien van de overeenkomst waarop factuur 11030 betrekking heeft van oordeel dat [appellanten] onvoldoende heeft aangevoerd om aan te nemen dat niet [appellant] maar Entertainment Groep de opdrachtgever van Gelling was. Het voorgaande betekent dat grief 5 doel mist.
Betaling graag binnen 14 dagen”. Volgens Gelling is hier sprake van een overeengekomen fatale termijn, hetgeen door [appellanten] wordt betwist. Voornoemde vermelding op de facturen van Gelling kan naar het oordeel van het hof niet geduid worden als een overeengekomen betalingstermijn, hetgeen betekent dat niet voldaan is aan de vereisten van artikel 6:119a lid 1 BW. Nu Gelling niet heeft aangevoerd dat een van de in het tweede lid van artikel 6:119a BW genoemde modaliteiten van toepassing is, dient de gevorderde wettelijke handelsrente te worden afgewezen. In hoger beroep heeft Gelling subsidiair aangevoerd dat zij [appellanten] in gebreke heeft gesteld in de onder 3.3 genoemde e-mail van 4 februari 2012, dan wel in ieder geval in de onder 3.7 genoemde e-mail van 2 oktober 2015. Het hof leidt hieruit af dat, zoals [appellanten] redelijkerwijs behoorde te begrijpen, Gelling subsidiair de wettelijke rente van artikel 6:119 BW vordert. In tegenstelling tot de e-mail van 4 februari 2012 kan de e-mail van 2 oktober 2015 - waarin een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld - geduid worden als een ingebrekestelling in de zin van artikel 6:82 lid 1 BW. Het voorgaande betekent dat [appellant] vanaf 1 december 2015 in verzuim is, zodat vanaf die datum de wettelijke rente over de hoofdsom zal worden toegewezen.