ECLI:NL:RBAMS:2023:5352

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
20 augustus 2023
Zaaknummer
13/049525-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse rechtstaat en verdedigingsrechten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 mei 2023 uitspraak gedaan over een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. Het EAB was gericht op de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen, die in Nederland gedetineerd was. De rechtbank heeft de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep beoordeeld, waarbij de verdediging van de opgeëiste persoon centraal stond. De officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, heeft de rechtbank verzocht om de overlevering toe te staan, terwijl de raadsvrouw, mr. K.W. van Nieuwkerk, heeft betoogd dat de verdediging van de opgeëiste persoon niet adequaat was gewaarborgd, met name in hoger beroep.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de uitspraak in hoger beroep, maar dat zijn advocaat wel aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon onvoldoende zijn verdedigingsrechten had kunnen uitoefenen, maar dat er geen concrete aanwijzingen waren dat de structurele gebreken in de Poolse rechtsorde een directe invloed hadden op zijn zaak. De rechtbank concludeerde dat de overlevering niet in strijd was met de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon en dat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij zij de relevante artikelen van de Overleveringswet (OLW) en het Wetboek van Strafrecht heeft toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/049525-23
Datum uitspraak: 3 mei 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 21 februari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 16 januari 2023 door
the Circuit Court of Law in Swidnica(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1989
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
gedetineerd in [detentieplaats]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 19 april 2023.
Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.R. Bakkenes,
officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw,
mr. K.W. van Nieuwkerk, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een beslissing van
the District Court of Law in Klodzko, file reference II K 741/19, on the 11ᵗʰ of March 2020, in the wording given to it by the judgment rendered by the Circuit Court of Law in Swidnica on the 3ʳᵈ of August 2021, file reference IV K 361/21.
The judgment became final and legally valid on the 3ʳᵈ of August 2021.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde beslissing van
the District Court of Law in Klodzko.
Deze beslissing betreft de feiten zoals deze zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt officier van justitie
De situatie als bedoeld in artikel 12 onder b OLW is voor de procedure in hoger beroep van toepassing aangezien de opgeëiste persoon zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is bijgestaan door dezelfde advocaat en hij deze advocaat in eerste aanleg heeft gemachtigd. Bovendien heeft hij bij de voorgeleiding verklaard dat hij een gemachtigde advocaat had. Als de rechtbank hierin niet mee gaat, kan de rechtbank afzien van het toepassen van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW aangezien de opgeëiste persoon voldoende zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen.
Standpunt raadsvrouw
De opgeëiste persoon heeft zelf geen hoger beroep ingesteld maar dat heeft zijn
ex officioadvocaat gedaan.
Hij was niet op de hoogte van de zittingen in hoger beroep en hij heeft de advocaat in hoger beroep niet gemachtigd om zijn verdediging te voeren. Uit het dossier blijkt ook niet dat de
ex officioadvocaat daadwerkelijk de verdediging heeft gevoerd. De opgeëiste persoon heeft geen afstand gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces en bovendien is hij onvoldoende in de gelegenheid geweest om zijn verdediging te voeren. Overlevering zou aldus een schending opleveren van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon zodat de overlevering op grond van artikel 12 OLW dient te worden geweigerd.
Oordeel van de rechtbank
Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, kan de laatste van die beslissingen relevant zijn voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 12 OLW. Dat is het geval als bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [4] Nu uit het EAB en de aanvullend verstrekte informatie niet blijkt of de zaak in hoger beroep ten gronde is behandeld zullen zowel de procedure in eerste aanleg als in hoger beroep worden getoetst aan artikel 12 OLW.
Procedure in eerste aanleg
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon heeft deelgenomen aan de procedure in eerste aanleg en een verklaring heeft afgelegd, maar dat hij niet is verschenen bij de uitspraak. De door hem gemachtigde advocaat heeft hem bij de uitspraak vertegenwoordigd.
Tijdens de voorgeleiding heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij een gemachtigde raadsman heeft gehad.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat voor de procedure in eerste aanleg de situatie als bedoeld in artikel 12 onder b geldt en dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW geen toepassing vindt.
Procedure in hoger beroep
In het EAB staat vermeld dat de gemachtigde advocaat van de opgeëiste persoon aanwezig was tijdens de uitspraak in eerste aanleg en vervolgens appel heeft ingesteld. In hoger beroep is de advocaat die in eerste aanleg als gemachtigd advocaat optrad als ex officio advocaat benoemd. Deze advocaat heeft vervolgens deelgenomen aan het proces in hoger beroep.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank op grond van het voorgaande van oordeel dat niet eenduidig uit het EAB en de aanvullende informatie kan worden vastgesteld dat een gemachtigd advocaat de verdediging in hoger beroep heeft gevoerd. De andere in artikel 12 OLW genoemde omstandigheden doen zich evenmin voor en evenmin is een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt. Dat betekent dat de rechtbank de overlevering op grond van artikel 12 OLW kan weigeren.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 31 maart 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon niet is verschenen tijdens het gehele proces in hoger beroep, maar dat zijn advocaat wel heeft deelgenomen aan het proces in hoger beroep. De in eerste aanleg gemachtigde advocaat heeft hoger beroep heeft ingesteld en hij heeft dit klaarblijkelijk in overeenstemming met de instructies van zijn cliënt gedaan. Onder die omstandigheden moet de opgeëiste persoon. dus rekening houden met officiële correspondentie op het in eerste aanleg opgegeven adres en lag het op zijn weg om contact met zijn raadsman te onderhouden.
De opgeëiste persoon is, zo hij al dan niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon in hoger beroep te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie en met betrekking tot het onderhouden van contact met zijn advocaat.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert.
De rechtbank ziet om deze redenen af van het toepassen van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
mishandeling, meermalen gepleegd
en
eenvoudige belediging, meermalen gepleegd
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
en
diefstal

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 266, 300, 310 en 350 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court of Law in Swidnica(Polen) voor de feiten zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en R.A. Sipkens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 3 mei 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW. (of eerste, derde en vierde lid OLW)
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak Tupikas, ECLI:EU:C:2017:628.
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (