ECLI:NL:RBAMS:2023:532

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
13/311256-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan Italië op basis van een Europees aanhoudingsbevel

Op 9 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Italië op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateert van 2 december 2022. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld, die van Tunesische nationaliteit is en geboren in 1995. Het EAB, uitgevaardigd door de Italiaanse autoriteiten op 23 mei 2022, verzoekt om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van één jaar, waarvan nog elf maanden en drie dagen resteren.

Tijdens de openbare zitting op 26 januari 2023 heeft de rechtbank de vordering behandeld. De officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, concludeerde dat de overlevering toelaatbaar is. De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. K.R. Verkaart, heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de eerdere procedures in Italië, wat betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet niet van toepassing is. Bovendien is het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, illegale handel in verdovende middelen, opgenomen in bijlage 1 van de Overleveringswet, waardoor het onderzoek naar dubbele strafbaarheid niet nodig is. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen reëel gevaar is voor schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, gezien de algemene detentiegarantie van de Italiaanse autoriteiten. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/311256-22 (EAB I)
RK nummer: 22/4987
Datum uitspraak: 9 februari 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 december 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 mei 2022 door
the Office of the Prosecutor of the Republic of Bologna(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon ] ,
geboren te Albanië op [geboortedag 1] 1995,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
van Tunesische nationaliteit,
alias
[alias van de opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats 1] (Marokko) op [geboortedag 2] 1995,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
van Marokkaanse nationaliteit,
gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 januari 2023. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. K.R. Verkaart, advocaat te Breda, en door een tolk in de Arabische taal.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de toelaatbaarheid van de verzochte overlevering. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de verzochte overlevering toelaatbaar is.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat hij is:
[opgeëiste persoon ],
geboren te [geboorteplaats 2] (Tunesië) op [geboortedag 1] 1995,
van Tunesische nationaliteit.
De rechtbank stelt vast dat onder a) in het EAB ook deze alias wordt genoemd. De rechtbank stelt daarom vast dat de voor haar verschenen persoon de persoon is van wie de Italiaanse autoriteiten de overlevering verzoeken, ook al staat hij in Nederland bekend onder de naam [alias van de opgeëiste persoon] .

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
  • een vonnis van
  • een arrest van
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens EAB nog elf maanden en drie dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Het vonnis en arrest betreffen het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, kan de laatste van die beslissingen – in dit geval het arrest in hoger beroep van
1 maart 2018 – relevant zijn voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 12 van de OLW. Dat is het geval als bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [1]
De rechtbank kan op basis van de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie niet vaststellen of het arrest in hoger beroep een dergelijke beslissing is. In dit geval kan dat echter in het midden blijven, omdat de rechtbank kan vaststellen dat zowel ten aanzien van de procedure in eerste aanleg als de procedure in hoger beroep de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW niet van toepassing is. Uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit in het EAB en bij aanvullende brief van 20 januari 2023 verstrekte informatie blijkt namelijk dat de opgeëiste persoon op de zitting aanwezig was in de procedure in eerste aanleg, die heeft geleid tot het vonnis van 23 juni 2017. Daarnaast is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat zich ten aanzien van de procedure in hoger beroep, die heeft geleid tot het arrest van 1 maart 2018, de uitzonderingssituatie voordoet als bedoeld in artikel 12, onder b, van de OLW. De rechtbank leidt uit de aanvullende informatie af dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure in hoger beroep en dat hij daar door een raadsman van zijn keuze, die hem ook tijdens de procedure in eerste aanleg heeft bijgestaan, is ‘
represented’. De rechtbank leidt daaruit af dat de raadsman daartoe ook gemachtigd was.

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Detentieomstandigheden in Italië

Voor een aantal Italiaanse penitentiaire inrichtingen heeft de rechtbank een algemeen reëel gevaar van schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) aangenomen (rechtbank Amsterdam 24 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:10053)
De rechtbank verwijst in dat verband naar de uitspraak van 30 maart 2021 (rechtbank Amsterdam 30 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1804), waarin als volgt is overwogen:
De rechtbank is verder van oordeel dat het inmiddels voldoende vaststaat dat de brieven van 2 en 4 maart 2020 inhoudende een algemene detentiegarantie in elke overleveringszaak geldig zijn, zoals de Italiaanse autoriteiten in bedoelde brieven hebben bevestigd. De rechtbank acht het niet langer noodzakelijk dat voor elke individuele opgeëiste persoon een bevestiging wordt gevraagd bij de Italiaanse autoriteiten.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de algemene detentiegarantie ook geldt ten aanzien van de opgeëiste persoon, zodat voor hem geen sprake is van een reëel gevaar van schending van het door artikel 4 van het Handvest gewaarborgde grondrecht.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon ] alias [alias van de opgeëiste persoon]aan
the Office of the Prosecutor of the Republic of Bologna(Italië) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 februari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak Tupikas, ECLI:EU:C:2017:628.