In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in het kader van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court in Toruń, Polen, op 8 april 2014. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander op basis van zijn duurzaam verblijfsrecht in Nederland. Dit oordeel is gebaseerd op eerdere zittingen, waaronder een zitting op 19 februari 2019, waar de rechtbank al had geoordeeld dat de opgeëiste persoon aan de voorwaarden voor gelijkstelling voldeed.
Tijdens de zitting op 14 juni 2023 werd de behandeling van het EAB hervat. De rechtbank constateerde dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, maar dat dit de verplichting om een beslissing te nemen niet opheft. De rechtbank heeft vervolgens de feiten en de juridische grondslagen van het EAB beoordeeld. De opgeëiste persoon had een vrijheidsstraf van 2 jaar en 6 maanden opgelegd gekregen, waarvan nog 2 jaar en 2 maanden resteerden.
De rechtbank concludeerde dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf in Nederland kon worden overgenomen, omdat de feiten naar Nederlands recht strafbaar zijn en de opgelegde sanctie niet onverenigbaar is met Nederlands recht. De rechtbank weigerde de overlevering op basis van artikel 6a van de Overleveringswet, maar beval tegelijkertijd de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de straf.