ECLI:NL:RBAMS:2023:5280

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
13/028943-23 (was 13/751400-14)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van gelijkstelling met een Nederlander en tenuitvoerlegging van een Poolse gevangenisstraf in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in het kader van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court in Toruń, Polen, op 8 april 2014. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander op basis van zijn duurzaam verblijfsrecht in Nederland. Dit oordeel is gebaseerd op eerdere zittingen, waaronder een zitting op 19 februari 2019, waar de rechtbank al had geoordeeld dat de opgeëiste persoon aan de voorwaarden voor gelijkstelling voldeed.

Tijdens de zitting op 14 juni 2023 werd de behandeling van het EAB hervat. De rechtbank constateerde dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, maar dat dit de verplichting om een beslissing te nemen niet opheft. De rechtbank heeft vervolgens de feiten en de juridische grondslagen van het EAB beoordeeld. De opgeëiste persoon had een vrijheidsstraf van 2 jaar en 6 maanden opgelegd gekregen, waarvan nog 2 jaar en 2 maanden resteerden.

De rechtbank concludeerde dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf in Nederland kon worden overgenomen, omdat de feiten naar Nederlands recht strafbaar zijn en de opgelegde sanctie niet onverenigbaar is met Nederlands recht. De rechtbank weigerde de overlevering op basis van artikel 6a van de Overleveringswet, maar beval tegelijkertijd de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/028943-23 (was 13/751400-14)
Datum uitspraak: 28 juni 2023
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 april 2014 door
the District Court in Toruń(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1981
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 19 februari 2019
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman,
mr. V.A. Groeneveld, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft ter zitting besloten dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander. Als gevolg hiervan heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van de beantwoording van prejudiciële vragen die de rechtbank in de zaak Popławski II op 28 september 2017 aan het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft gesteld. [2]
Zitting 14 juni 2023
De behandeling van het EAB is met toestemming van opgeëiste persoon en de officier van justitie hervat in aanwezigheid van mr. G.P. Sholeh, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.L. L‘Homme, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [3] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen.
Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgement of the Regional Court in Golub-Dobrzyń of 17 September 2012, file number II K 404/12.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 2 jaar en 2 maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [4]

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Uit het van de zitting van 19 februari 2019 opgemaakte proces-verbaal blijkt dat de rechtbank van oordeel is dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander. De opgeëiste persoon voldeed destijds (2019) – kort gezegd – al aan de voorwaarde van een duurzaam opgebouwd verblijfsrecht (I) en ten aanzien van hem bestond niet de verwachting dat de Poolse veroordeling zou leiden tot beëindiging van zijn duurzaam verblijfsrecht in Nederland (II). De rechtbank neemt dat oordeel in deze uitspraak over.
Omdat niet gebleken is dat de opgeëiste persoon zijn duurzaam verblijfsrecht nadien heeft verloren, is nog steeds sprake van gelijkstelling met een Nederlander.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
De feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen.
De opgelegde sanctie is naar zijn aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW bestaat daarom geen aanleiding.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het voorgaande volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om daarvan af te zien.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf te bevelen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond.
Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 3, 10 en 11 Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6a en 7 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Toruń(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 juni 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
3.Zie artikel 22 OLW.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.