In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court in Zamość, Polen. Het EAB was gericht op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen was veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander op basis van artikel 6 van de Overleveringswet (OLW). Dit betekent dat de opgeëiste persoon, die in Nederland verblijft, niet kan worden overgeleverd aan Polen voor de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf.
Tijdens de zittingen op 7 maart 2019 en 14 juni 2023 is de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en is er een verzoek tot aanhouding gedaan, dat door de rechtbank is afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, maar dat dit niet betekende dat de rechtbank niet moest beslissen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opgeëiste persoon voldoende economische banden met Nederland heeft en dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland kan plaatsvinden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen. De rechtbank heeft ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de straf. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing hebben verklaard.