ECLI:NL:RBAMS:2023:5279

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
13/028811-23 (was 13/752159-18)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel en gelijkstelling met een Nederlander

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court in Zamość, Polen. Het EAB was gericht op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen was veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander op basis van artikel 6 van de Overleveringswet (OLW). Dit betekent dat de opgeëiste persoon, die in Nederland verblijft, niet kan worden overgeleverd aan Polen voor de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf.

Tijdens de zittingen op 7 maart 2019 en 14 juni 2023 is de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en is er een verzoek tot aanhouding gedaan, dat door de rechtbank is afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, maar dat dit niet betekende dat de rechtbank niet moest beslissen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opgeëiste persoon voldoende economische banden met Nederland heeft en dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland kan plaatsvinden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen. De rechtbank heeft ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de straf. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing hebben verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/028811-23 (was 13/752159-18)
Datum uitspraak: 28 juni 2023
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 11 januari 2019 door
the District Court in Zamość(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1975
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 7 maart 2019
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. J.J.M. Asbroek, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door haar raadsman,
mr. A. Ramsaroep, advocaat in Wassenaar en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep op gelijkstelling met een Nederlander slaagt. Vervolgens is het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen die de rechtbank in de zaak Popławski II op 28 september 2017 aan het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft gesteld. [2]
Zitting 14 juni 2023
De behandeling van het EAB is met toestemming van opgeëiste persoon en de officier van justitie op 14 juni 2023 voortgezet. De behandeling heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. G.P. Sholeh, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door haar raadsman, mr. A. Ramsaroep en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de Overleveringswet (OLW) op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [3] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Verzoek tot aanhouding

De raadsman heeft ter zitting verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen haar Poolse advocaat een verzoek in te laten dienen tot intrekking van de beslissing tot omzetting van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. Die straf werd omgezet vanwege het niet betalen van de schadevergoeding aan de benadeelde partij. De opgeëiste persoon heeft inmiddels een betalingsregeling getroffen en hoopt binnen enkele maanden het bedrag volledig te hebben afbetaald.
De officier van justitie verzet zich tegen het verzoek tot aanhouding. De Poolse autoriteiten hebben bevestigd dat het niet betalen van de schadevergoeding de reden is geweest voor omzetting van het voorwaardelijke strafdeel, naar een onvoorwaardelijk strafdeel.
De rechtbank wijst het verzoek tot aanhouding af omdat het door de opgeëiste persoon nog in te dienen verzoek tot intrekking van de beslissing tot omzetting onvoldoende concreet is.
Het is niet duidelijk wanneer het verzoek zal worden ingediend en wanneer hierop een beslissing valt te verwachten. De rechtbank treedt niet in de vraag of met het treffen van een betalingsregeling is voldaan aan de door de Poolse autoriteiten gestelde voorwaarde tot betaling van een schadevergoeding. Uit het recente contact dat de Poolse autoriteiten hebben gehad met het openbaar ministerie, leidt de rechtbank af dat het EAB gehandhaafd blijft.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
legally valid sentence of Sąd Rejonowy (Regional Court) in Hrubieszów of 27 March 2013, which became legally valid on 4 April 2013(II K 134/13).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [4]

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
Het EAB vermeldt in onderdeel d):
“ 1.d. The person was served with the decision on 2 APRIL 2013 (day/month/year) and was expressly informed about the right to a retrial or appeal, in which he or she has the right to participate and whlch allows the merits of the case, including fresh evidence, to be re-examined and which may lead to the original decision being reversed
(…)
ad.1d.
the letter including the certified copy of the sentence of 27 March 2013 in the court case reference number il k 134/13 was personally received by the convict [opgeëiste persoon]
on 2 April 2013”
Overeenkomstig de eerdere beslissing van de rechtbank, zoals opgenomen in het proces-verbaal van de zitting van 17 maart 2019, is op basis van deze informatie sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub c, onder 2 OLW. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

6.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer voldaan is aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 7 maart 2019 blijkt dat de rechtbank destijds van oordeel is geweest dat het beroep op gelijkstelling met een Nederlander slaagt.
De opgeëiste persoon voldeed destijds (2019) immers – kort gezegd- al aan de voorwaarde van een ‘duurzaam opgebouwd verblijfsrecht (I) en ten aanzien van hem bestond niet de verwachting dat de Poolse veroordeling zou leiden tot beëindiging van zijn duurzaam verblijfsrecht in Nederland (II). De rechtbank neemt dat oordeel in deze uitspraak over.
Omdat niet gebleken dat de opgeëiste persoon haar duurzaam verblijfsrecht nadien heeft verloren, is nog steeds sprake van gelijkstelling met een Nederlander.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 5 weergegeven Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar zijn aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW bestaat daarom geen aanleiding.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het voorgaande volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om daarvan af te zien.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 321 en 322 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6a en 7 OLW.
10. Beslissing
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Zamość(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 juni 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
3.Zie artikel 22 OLW.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.