ECLI:NL:RBAMS:2023:5276

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
13/029061-23 (was 13/751286-16)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van verjaring van de tenuitvoerleggingstermijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 juni 2023 uitspraak gedaan over een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, was in Nederland verblijvend en werd aangeklaagd voor strafbare feiten die in Polen waren gepleegd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering van de opgeëiste persoon beoordeeld. Tijdens de zittingen, die plaatsvonden in 2016, 2017 en 2023, werd de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn rechtspositie in Nederland besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland was verstreken, wat leidde tot de conclusie dat er geen wettelijke grondslag meer was voor de gevangenhouding van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft ook overwogen dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, wat van invloed is op de rechtsmacht van de Nederlandse autoriteiten. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de overlevering moest worden geweigerd op basis van verjaring van de tenuitvoerleggingstermijn, zoals vastgelegd in de Overleveringswet. De rechtbank heeft de relevante wetsartikelen en eerdere uitspraken in overweging genomen en geconcludeerd dat de overlevering niet kon plaatsvinden, gezien de verjaring van de straf in Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/029061-23 (was 13/751286-16)
Datum uitspraak: 28 juni 2023
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 28 februari 2014 door
the District Court of Legnica(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 8 november 2016
De vordering is behandeld op de openbare zitting. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.S. Dobosz, advocaat in Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek is ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een IND-advies op te vragen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan was gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagde binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
Zitting 31 januari 2017
De behandeling van het EAB is hervat op de openbare zitting van 31 januari 2017 en heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. J.J.M. Asbroek, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.S. Dobosz en door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek ter zitting is gesloten.
Tussenuitspraak 14 februari 2017
Bij tussenuitspraak is het onderzoek ter zitting heropend en geschorst voor onbepaalde tijd in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen die de rechtbank in de zaak Poplawski II op 28 september 2017 aan het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft gesteld. [2]
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak onder meer overwogen dat zij uitgaat van de gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander.
Zitting 14 juni 2023
De behandeling van het EAB is met toestemming van opgeëiste persoon en de officier van justitie voortgezet. De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. G.P. Sholeh, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.S. Dobosz en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [3] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen.
Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van 4 januari 2007 van
the Regional Court in Lublin, met kenmerk II K 666/06. Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 11 januari 2007.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon ‘in persoon’ is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 2 jaar en 5 maanden en 27 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals deze zijn omschreven in het EAB. [4]

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten I tot en XIV aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van deze feiten, achterwege moet blijven.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit XV niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer voldaan is aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Gelijkstelling met een Nederlander

In de tussenuitspraak van 14 februari 2017 heeft de rechtbank al geoordeeld dat de opgeëiste persoon ‘gelijk kan worden gesteld’ met een Nederlander. De opgeëiste persoon voldeed destijds (2017) immers – kort gezegd – al aan de voorwaarde van een ‘duurzaam opgebouwd verblijfsrecht’ (I) en ten aanzien van hem bestond niet de verwachting dat de Poolse veroordeling leiden tot beëindiging van zijn duurzaam verblijfsrecht in Nederland (II).
Omdat niet is gebleken dat de opgeëiste persoon zijn duurzame verblijfsrecht nadien heeft verloren, is nog steeds sprake van gelijkstelling met een Nederlander.

6. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW

Standpunt raadsman
De raadsman heeft primair aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de tenuitvoerlegging van het vonnis naar Pools recht is verjaard op 11 januari 2022.
Subsidiair stelt de raadsman dat het vonnis, vanwege de gelijkstelling en de daaruit volgende Nederlandse rechtsmacht ook naar Nederlands recht is verjaard. De overlevering moet daarom op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW worden geweigerd.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de tenuitvoerlegging van het vonnis naar Nederlands recht niet is verjaard. De verjaringstermijn naar Nederlands recht bedraagt 16 jaar. Rekenend vanaf de uitvaardiging van maar als het nationaal arrestatiebevel van 21 oktober 2011 verjaart de tenuitvoerlegging van het vonnis pas op 21 oktober 2026.
Na sluiting van het onderzoek heeft de officier van justitie om heropening van het onderzoek verzocht in verband met aanvullende informatie over de verjaring naar Pools recht. [5]
Oordeel van de rechtbank
Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW luidt:
Overlevering van de opgeëiste persoon kan worden geweigerd voor een feit ter zake waarvan naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend, maar wegens verjaring geen vervolging, of, zo de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel, geen bestraffing meer kan plaatshebben.
Artikel 6:1:22 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
1. Na het verstrijken van de tenuitvoerleggingstermijn wordt de straf of maatregel niet ten uitvoer gelegd.

2. De tenuitvoerleggingstermijn is een derde langer dan de termijn van verjaring van het recht tot strafvordering.

Artikel 6:1:23, eerste lid, Sv luidt:

1. De tenuitvoerleggingstermijn gaat in op de dag na die waarop de rechterlijke uitspraak of de strafbeschikking ten uitvoer kan worden gelegd.

Artikel 70, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt:

1. Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring:

1°. in drie jaren voor alle overtredingen;
2°. in zes jaren voor de misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld;
3°. in twaalf jaren voor de misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld;
4°. in twintig jaren voor de misdrijven waarop gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld.
De rechtbank stelt vast dat de gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander ertoe leidt dat naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend ten aanzien van de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in Polen is veroordeeld.
Als voor verschillende feiten met een ongelijke strafbedreiging één vrijheidsstraf is opgelegd, moet voor het berekenen van de verjaringstermijn uitgegaan worden van het feit waarop het zwaarste strafmaximum is gesteld. [6] In dit geval betreft het zwaarste strafmaximum voor de feiten waarvoor de opgeëiste persoon is veroordeeld, de overtreding van artikel 2 onder B van de Opiumwet. Daarop staat een maximumstraf van 8 jaar gevangenisstraf. Voor dit feit geldt naar Nederlands recht, op grond van artikel 70 Sr, een verjaringstermijn van 12 jaar. Op grond van artikel 6.1.22, tweede lid, Sv, moet daar voor het berekenen van de tenuitvoerleggingstermijn, een derde, dus 4 jaar, bij worden opgeteld. Dit betekent dat de tenuitvoerleggingstermijn voor de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in Polen is veroordeeld, 16 jaar betreft.
De opgeëiste persoon is bij vonnis van 4 januari 2007 van
the Regional Court in Lublinveroordeeld en dit vonnis is op 11 januari 2007 onherroepelijk geworden. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de tenuitvoerleggingstermijn met ingang van 11 januari 2023 is verstreken.
Dit heeft tot gevolg dat de facultatieve weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW van toepassing is. Hetzelfde geldt voor de in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a OLW jo. artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder g, WETS bedoelde facultatieve grond.
De rechtbank ziet in de onderhavige zaak geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
De feiten zijn in de periode van december 2005 tot en met mei 2006 gepleegd. Het vonnis dateert van 4 januari 2007 en op 28 februari 2014 is een EAB uitgevaardigd. De opgeëiste persoon heeft sinds zijn verblijf in Nederland vanaf 2012 hier zijn leven hier opgebouwd.
Omdat de rechtbank de overlevering weigert op basis van verjaring van de Nederlandse tenuitvoerleggingstermijn, ziet zij geen aanleiding om op verzoek van de officier van justitie het onderzoek te heropenen in verband met nadere informatie over de verjaring naar Pools recht.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 9 OLW van toepassing is en dat, overeenkomstig artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a OLW in samenhang bezien met artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder g, WETS, de verjaring naar Nederlands recht in de weg kan staan aan overname van de tenuitvoerlegging van de straf. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die regelingen. De overlevering wordt geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 3, 10 en 11 Opiumwet en de artikelen 2, 5, 7 en 9 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court of Legnica(Polen).
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 juni 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
3.Zie artikel 22 OLW.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Onderdeel f) van het EAB vermeldt namelijk 11 januari 2022 als datum van de verjaring naar Pools recht.
6.Zie HR 28 juni 1983, NJ 1984/79