ECLI:NL:RBAMS:2023:5275

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
13.032015-23 (was 13/752150-18)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met gelijktijdige tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 juni 2023 uitspraak gedaan over een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Zamość, Polen, op 5 september 2018. Het EAB verzocht om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 jaar en 6 maanden voor fraude. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, die in Nederland verblijft, gelijkgesteld kan worden aan een Nederlander op basis van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW). Dit is gebaseerd op het feit dat hij meer dan vijf jaar rechtmatig in Nederland heeft verbleven en dat er geen risico is dat hij zijn verblijfsrecht verliest door de opgelegde straf.

De rechtbank heeft echter ook geconstateerd dat de wettelijke termijn voor het beslissen op het overleveringsverzoek is verstreken, wat betekent dat er geen wettelijke grondslag meer is voor de gevangenhouding van de opgeëiste persoon. Desondanks heeft de rechtbank besloten om de overlevering te weigeren op basis van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij een eerdere veroordeling in Polen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de opgeëiste persoon voldoende op de hoogte was van de procedures en dat hij stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering te weigeren, maar tegelijkertijd de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde gevangenisstraf in Nederland te bevelen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf bevolen. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.032015-23 (was 13/752150-18)
Datum uitspraak: 28 juni 2023
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 5 september 2018 door
the Regional Court in Zamość(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1967
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[BRP-adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 7 maart 2019
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. J.J.M. Asbroek, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman,
mr. T.H.L. Kneepkens, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Het onderzoek is geschorst voor onbepaalde tijd in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen die de rechtbank in de zaak Poplawski II op 28 september 2017 aan het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft gesteld. [2]
Zitting 14 juni 2023
De behandeling van het EAB is met toestemming van de opgeëiste persoon en de officier van justitie in gewijzigde samenstelling voortgezet. De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. G.P. Sholeh, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. T.H.L. Kneepkens en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de Overleveringswet (OLW) op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [3] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen.
Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment of the District Court in Zamość of 5 November 2014, which became final and enforceable on 13 November 2014,
reference number II K 435/14.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [4]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon ‘in persoon’ is verschenen bij het proces dat tot de voornoemde beslissing (
II K 435/14) heeft geleid.
Zaak II K 180/16: veroordeling voor een nieuw strafbaar feit
Onder onderdeel f) van het EAB staat vermeld dat de in eerste instantie voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf bij beslissing van 29 december 2016 in Polen is omgezet in een onvoorwaardelijke straf vanwege het begaan van een nieuw strafbaar feit.
Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 23 maart 2023 in de zaak LU (C-514/21) en PH (C-515/21), (ECLI:EU:C:2023:235), valt een veroordeling voor het
triggerende strafbare feit,dat wil zeggen een veroordeling die de reden vormt voor de beslissing tot de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf, ook onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ, voor zover deze veroordeling bij verstek is gewezen. [5]
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de rechtbank, ondanks een veroordeling bij verstek in deze andere procedure, kan afzien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW.
De opgeëiste persoon heeft immers voldoende zijn verdedigingsrechten kunnen uitoefenen. Volgens de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 9 juni 2023 heeft hij een adresinstructie ontvangen waarbij hij is gewezen op de consequenties van het niet verschijnen ter zitting bij de rechtbank.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over artikel 12 OLW.
Oordeel van de rechtbank
Uit de voornoemde aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij het proces in zaak met kenmerk II K 180/16. Deze veroordeling moet dus worden getoetst aan artikel 12 OLW.
Uit diezelfde aanvullende informatie volgt ook dat zich géén van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Evenmin is een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt. Dit betekent dat de rechtbank de overlevering op grond van artikel 12 OLW kan weigeren.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
Uit de door de Poolse justitiële autoriteit verstrekte informatie blijkt dat de opgeëiste persoon ten aanzien van zaak II K 180/16 op 27 januari 2016
during the pre-trial proceedingspersoonlijk een adresinstructie heeft ontvangen. Daarbij is hij gewezen op de verplichting om elke adreswijziging door te geven en op de consequenties bij het niet nakomen van deze verplichting. Op 28 januari 2016 heeft de opgeëiste persoon aan de Poolse justitie zijn adres opgegeven en is hij voor de zitting in deze zaak opgeroepen op het door hem opgegeven adres.
Uit het bovenstaande leidt de rechtbank af dat, terwijl de opgeëiste persoon op de hoogte was van het proces in zaak II K 180/16, hij uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dan wel kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.

5.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 8, te weten:
Fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon met een Nederlander kan worden gelijkgesteld, gelet op de vereisten in artikel 6a, negende lid, OLW.
In het proces-verbaal van 7 maart 2019 is door de rechtbank al vastgesteld dat aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander is voldaan, omdat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000. Daarmee heeft hij een duurzaam verblijfsrecht verworven. Verder is niet gebleken dat hij dit duurzaam verblijfsrecht nadien heeft verloren.
Ten slotte bestaat ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel, zoals blijkt uit de verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 6 juni 2023. Daarmee is ook aan de tweede voorwaarde voldaan en kan de opgeëiste persoon (met terugwerkende kracht) gelijk worden gesteld.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Het feit is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
medeplegen van oplichting.
Uit de Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar zijn aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW bestaat daarom geen aanleiding.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het voorgaande volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om van deze bevoegdheid af te zien.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel
27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47 en 326 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6a, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Zamość(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 juni 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
3.Zie artikel 22 OLW.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Zie ro. 62-63, ECLI:EU:C:2023:235.