ECLI:NL:RBAMS:2023:5212

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
C/13/734358 / HA RK 23-171
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaken met gelieerde verdachten en procesafspraken

In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 31 mei 2023 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek werd ingediend door twee verdachten, aangeduid als verzoeker 1 en verzoeker 2, die betrokken zijn bij vier van de zes gelieerde strafzaken. De wraking was gericht tegen de rechters die eerder een vonnis hadden gewezen in een andere zaak, waarin procesafspraken waren gemaakt tussen het Openbaar Ministerie en een medeverdachte. Verzoekers vreesden dat de rechters niet onbevangen konden oordelen in hun eigen strafzaken, omdat de rechters in het vonnis van 10 mei 2023 al hadden geoordeeld over feiten en omstandigheden die ook relevant waren voor hun zaken.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechters niet in de wraking berustten en dat het verzoek op 31 mei 2023 is behandeld. De rechters hebben aangegeven dat zij de taak hebben om de zaken van verzoekers op hun eigen merites te beoordelen, onafhankelijk van eerdere uitspraken in andere zaken. De wrakingskamer oordeelde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond, omdat de rechters in het vonnis van 10 mei 2023 geen oordeel hadden gegeven over de rol van verzoekers en dat de vrees voor vooringenomenheid niet was onderbouwd.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard, met de conclusie dat de rechters in hun beoordeling van de strafzaken van verzoekers niet zijn vooruitgelopen op het debat over de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van de bewijsmiddelen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
zaaknummer: C/13/734358/ HA RK 23/171
Beslissing van 31 mei 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank (hierna: de wrakingskamer) op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker 1]
raadslieden: mr. M.F. Wijngaarden en mr. R.D.A. van Boom
en
[verzoeker 2]
raadsman: mr. R.A. van der Horst
hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers
welk verzoek strekt tot wraking van mr. M.M.L.A.T. Doll, mr. P. van Kesteren en mr. G.M. Beunk, leden van de meervoudige kamer voor behandeling van strafzaken te Amsterdam,
hierna: de rechters.

1.De procedure

De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het proces-verbaal van de zitting van 31 mei 2023, met daarin de toelichting en de reactie op het namens verzoekers gedane verzoek aan de rechters om zich te verschonen en het nadien gedane wrakingsverzoek, waaraan is gehecht de e-mail van mr. Van der Horst van 30 mei 2023 aan de griffier, waarin de leden van de rechtbank worden verzocht zich te verschonen;
  • het vonnis van 10 mei 2023 in de strafzaak van medeverdachte [naam] met betrekking tot de parketnummers 13/158332-21 (A) en 13/326921-21 (B; gevoegd) (vindplaats ECLI:NL:RBAMS:2023:3266).
De rechters hebben meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 31 mei 2023. Verzoekers zijn verschenen, vergezeld van hun raadsmannen, afgezien van mr. Van Boom. Mr. Wijngaarden heeft mede namens mr. Van Boom het woord gevoerd. De rechters zijn verschenen. Voor het Openbaar Ministerie zijn officieren van justitie mr. S.A. van de Vliet en mr. A.M. Ruijs verschenen.
De wrakingskamer heeft ter zitting mondeling uitspraak gedaan. Hierna volgt de schriftelijke uitwerking van die uitspraak.

2.De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
Verzoekers zijn verdachten in vier van een zestal aan elkaar gelieerde strafzaken die met betrekking tot [verzoeker 1] zijn geregistreerd onder de parketnummers 13/083796-22 (A) en 13/303148-22 (B; gevoegd) en met betrekking tot [verzoeker 2] onder de parketnummers 13-154767-21 (A) en 13/326899-21 (B; gevoegd).
In de andere twee gelieerde strafzaken die zijn geregistreerd onder de parketnummers 13/158322-21 (A) en 13/326921 (B; gevoegd), is verdachte [naam] bij verkort vonnis (dus zonder uitgewerkte bewijsmiddelen) van 10 mei 2023 door de rechters veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren. De uitspraak is tot stand gekomen nadat de verdediging en het Openbaar ministerie tot procesafspraken zijn gekomen. Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep ingesteld van dit vonnis.

3.Het wrakingsverzoek en de reacties daarop

3.1
Met de in de zaak van [naam] genomen beslissingen heeft de rechtbank volgens verzoekers feitelijk ook al beslist op een groot aantal verweren die in hun zaken nog gevoerd moeten worden en waarbij bewijsmiddelen zijn gebruikt waarvan de rechtmatige verkrijging en betrouwbaarheid door verzoekers zijn betwist. Zo hebben de rechters in het vonnis van 10 mei 2023 kennelijk onder meer geoordeeld dat:
- er een partij cocaïne van 1500 kilo is ingevoerd in container [nummer] ;
- dat over deze partij is gecommuniceerd middels SkyECC en Encro-accounts;
- dat [naam] is geïdentificeerd als gebruiker van een aantal van deze accounts;
- dat die communicatie bruikbaar is voor het bewijs en dus rechtmatig is verkregen en betrouwbaar is;
- dat ook de identificatie kennelijk betrouwbaar is geoordeeld en rechtmatig is geacht;
- dat met mededaders is gecommuniceerd over een loods, het vervoer naar een loods, het uithalen van lading en de diefstal van een deel van de lading;
- dat [naam] ten aanzien van de invoer van die lading een logistieke (en dus geen organiserende) rol heeft gespeeld;
- dat er is gecommuniceerd over het gebruik van een compressor voor ‘pap’ en ‘blokken’.
Daarnaast is in het vonnis overwogen: “
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis.” Uit deze overweging kan volgens verzoekers niet worden opgemaakt welke bewijsmiddelen de rechtbank heeft gebruikt en dus betrouwbaar geacht. Wel worden verzoekers in de processen-verbaal waarin bovengenoemde communicatie is beschreven als gesprekspartners benoemd.
Gelet op alle omstandigheden van het geval – waaronder het procesverloop – hebben verzoekers de gerechtvaardigde vrees dat de rechters niet meer onbevangen zullen kunnen beslissen in hun strafzaken. Om die reden hebben verzoekers de rechters eerst verzocht zich te verschonen en nadat de rechters te kennen hadden gegeven hiertoe niet te zullen overgaan, hebben verzoekers de rechters gewraakt.
3.2
De rechters hebben laten weten in hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht geen aanleiding te zien tot verschoning of berusting in het wrakingsverzoek. Zij hebben op het verzoek gereageerd en – kort gezegd – gesteld dat het de taak van een rechter is specifiek te beoordelen wat er aan deze verdachten ten laste is gelegd, wat er op het onderzoek ter terechtzitting in die zaak is besproken en wat er aan verweren is gevoerd. Al hetgeen in zaken van andere verdachten is geoordeeld en besproken moet buiten beschouwing worden gelaten.
3.3
Daarnaast wijzen de rechters erop dat het vonnis in de zaak [naam] tot stand is gekomen naar aanleiding van procesafspraken. Omdat door [naam] geen verweer is gevoerd ten aanzien van de inhoud en de rechtmatigheid van de bewijsmiddelen – met name met betrekking tot de Sky-berichten – hebben de rechters aangesloten bij het uitgangspunt dat de rechtbank van de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van het bewijs op dit punt kan uitgaan. In het vonnis staat ook niets vermeld over de medeverdachten, waarvan er overigens meer zijn dan alleen verzoekers. Uit het oordeel dat [naam] logistieke taken heeft verricht, kan niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat [verzoeker 1] dan de organisator van de operatie zou zijn geweest. De rechters stellen dat het de verdediging vrij staat verweren te voeren op alle punten en zij alle aangevoerde verweren op hun eigen merites zullen beoordelen.
3.4
Ook het Openbaar Ministerie heeft op het wrakingsverzoek gereageerd en heeft daarbij opgemerkt dat er in de zaken van verzoekers meerdere feiten spelen en meerdere verdachten zijn. Zij wijst erop dat het ook een taak van de rechtbank is de proceseconomie te bewaken, onder meer door het tijdig wijzen van een vonnis op basis van procesafspraken. Met dat vonnis hebben de rechters zich nog niet uitgelaten over de rechtmatigheid van de bewijsmiddelen in de strafzaken van verzoekers. Hetgeen in het vonnis van 10 mei 2023 is geoordeeld ziet dus alleen op de strafzaak van [naam] en niet op de strafzaken van verzoekers.
3.5
De nadere standpunten worden hierna – voor zover nodig – besproken.

4.De beoordeling

4.1
Op grond van artikel 512 Sv kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde vrees voor) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
4.2
Het verzoek berust er in de kern op dat de rechters met de door hen in het vonnis van 10 mei 2023 gegeven beslissingen en oordelen de schijn van vooringenomenheid jegens verzoekers hebben gewekt. Getoetst moet daarom worden of (de inhoud van) het vonnis van 10 mei 2023 een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid jegens verzoekers. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dit niet het geval. Het vonnis van 10 mei 2023, dat uitsluitend betrekking heeft op verdachte [naam] , is tot stand gekomen na tussen het Openbaar Ministerie en [naam] gemaakte procesafspraken, waardoor geen beoordeling heeft plaatsgevonden van de verweren die mogelijk nog door verzoekers in hun eigen zaak zullen worden gevoerd. In het vonnis van 10 mei 2023 zijn de namen van verzoekers bovendien niet genoemd en is geen oordeel gegeven over hun rol bij de bewezenverklaarde feiten. In die zaak is bovendien geen verweer gevoerd op de inhoud en de betrouwbaarheid van de communicatie via SkyECC en Encro-accounts. Vanwege het ontbreken van verweer ten aanzien van de betrouwbaarheid en/of rechtmatigheid, zijn de rechters in hun vonnis van 10 mei 2023 kennelijk van de betrouwbaarheid en rechtmatigheid uitgegaan in de strafzaak tegen [naam] . Het debat over de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van alle bewijsmiddelen en de eventuele rolverdeling kan in de strafzaken van verzoekers nog ten volle worden gevoerd, zonder dat de rechters op dat debat zijn vooruitgelopen. Aangezien de rechters zich in de zaak van [naam] over verzoekers en de door hen aan te voeren verweren nog niet hebben uitgelaten, is de bij verzoekers kennelijk ontstane vrees voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd.
4.3
Het voorgaande betekent dat het verzoek tot wraking als ongegrond wordt afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.B. Martens, voorzitter, mr. N.C.H. Blankevoort en mr. R.A. Dudok van Heel, leden, in tegenwoordigheid van de griffier en in openbaar uitgesproken op 31 mei 2023.
de griffier de voorzitter
Bij afwezigheid van mr. Martens ondertekend door
mr. N.C.H. Blankevoort
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 Sv geen rechtsmiddel open.