ECLI:NL:RBAMS:2023:3266

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
13/158332-21 (A) en 13/326921-21 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de import van 1500 kilo cocaïne met procesafspraken en afdoeningsvoorstel

Op 10 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de import van 1500 kilo cocaïne. Het onderzoek, aangeduid als 13/Delos, begon op 4 februari 2021 na informatie van het Team Criminele Inlichtingen. Tijdens een doorzoeking in een garagebox werden 86 plastic zakken met cocaïne en een vuurwapen aangetroffen. De verdachte was betrokken bij het organiseren van de overname van containers met cocaïne die vanuit Paraguay naar Antwerpen waren verzonden. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld en kennisgenomen van de procesafspraken tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie. De verdachte heeft afstand gedaan van bepaalde verdedigingsrechten in ruil voor een snellere afdoening van de zaak. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging in zaak A niet bewezen kon worden, maar dat de verdachte in zaak B wel schuldig was aan het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes jaar geëist, wat de rechtbank heeft opgelegd, met inachtneming van de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werd de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte gedeeltelijk herroepen, en werd een telefoon verbeurd verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/158332-21 (A) + 13/326921-21 (B; gevoegd)
v.i.-zaaknummer: 99/000218-57
Datum uitspraak: 10 mei 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11 april, 13 april en 10 mei 2023.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. A.M Ruijs en S.A. van de Vliet (hierna: de officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadslieden, mrs. L. de Leon en G.J. Woodrow (hierna: de verdediging), naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de tussen het Openbaar Ministerie en de verdachte gesloten raamwerkovereenkomst met betrekking tot de door hen gemaakte procesafspraken en het afdoeningsvoorstel.

2.Inleiding

Op 4 februari 2021 is onderzoek 13/Delos gestart. Naar aanleiding van informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) heeft op die datum een doorzoeking plaatsgevonden in een garagebox aan de [adres] . In deze garagebox werd een blauwkleurige compressor aangetroffen met daarin 86 plastic zakken met cocaïne, een vuurwapen met bijbehorende munitie en een
bill of ladingmet nummer PAY0104297A. Deze
bill of ladinghad betrekking op een zending van vijf containers met sojameel die vanuit Paraguay via Argentinië naar Antwerpen was verzonden. Eén van die containers betrof de container met nummer TCNU1183262. Op deze
bill of ladingis de vingerafdruk van verdachte aangetroffen.
Uit het politieonderzoek is gebleken dat via de crypto-communicatiediensten Encrochat en SkyECC door verschillende gebruikers en in meerdere groepschats werd gesproken over het overnemen van de containers en de betaling daarvan door een bedrijf in Nederland ( [onderneming] ). Verder werden foto’s gedeeld van de verzenddetails van deze lading. Eén van de deelnemers aan deze gesprekken is de gebruiker van het Encrochat-account [Encrochat-account] en van de Sky-ID’s [Sky-ID 1] en [Sky-ID 2] .
Uit deze chatberichten volgt dat de lading op 31 maart 2020 door [Sky-ID 1] ter overname wordt aangeboden. Ook deelt [Sky-ID 1] op 1 mei 2020 een afbeelding met de verzenddetails waaruit blijkt dat deze lading op 30 maart 2020 uit Paraguay is vertrokken, op 15 april 2020 is aangekomen in Argentinië, op 26 april 2020 is overgeladen en op 26 mei 2020 in Antwerpen zal aankomen. Met name eind mei en begin juni 2020 voert de gebruiker van de accounts [Encrochat-account] , [Sky-ID 1] en [Sky-ID 2] diverse gesprekken met anderen over de aankomst van de lading, het regelen van een loods, het vervoer naar de loods en het uithalen van de lading. Uit de inhoud van de gesprekken volgt dat de lading 1500 stuks betrof, waarvan later een gedeelte is gestolen.
Ook communiceert het account [Encrochat-account] eind mei 2020 met anderen over het gebruik van een compressor voor ‘pap’ en ‘blokken’, waarbij foto’s van een blauwkleurige compressor worden verstuurd. Deze compressor vertoont volgens de politie sterke gelijkenissen met de compressor die op 4 februari 2021 in de garagebox aan de [adres] is aangetroffen.
De gebruiker van de accounts [Encrochat-account] , [Sky-ID 1] en [Sky-ID 2] is geïdentificeerd als verdachte.

3.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
In zaak A:
1
hij op of omstreeks 4 februari 2021, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft/hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, (ongeveer) 86,04 kilogram cocaïne, althans (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij op of omstreeks 4 februari 2021, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een of meer wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van art. 1 onder 3° van die wet in de vorm van een pistool van het merk Star, model S, kaliber .380, en munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de categorie III, te weten 50 kogelpatronen, merk Israël Military Industries, kaliber .380, voorhanden heeft/hebben gehad;
en in zaak B:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 3 juni 2020, te Amsterdam, althans in Nederland, en/of te Antwerpen, althans in België, en/of Asuncion, althans in Paraguay, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht, zulks al dan niet op een wijze zoals bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet en/of opzettelijk heeft/hebben bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, (ongeveer) 1500 kilo, althans 1120 kilo cocaïne, althans (telkens) een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, waarbij hij en/of zijn medeverdachte(n)
- contact heeft/hebben onderhouden en/of informatie heeft/hebben uitgewisseld en/of afspraken heeft/hebben gemaakt en/of een of meer bespreking(en)en/of ontmoetingen heeft/hebben gehad met zijn mededader(s) met betrekking tot het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van die cocaïne en/of
- een container (TCNU1183262) bevattende (ongeveer) 18 BigBags met voornoemde (ongeveer) 1500 kilo, althans 1120 kilo cocaïne, althans een (grote) hoeveelheid cocaïne heeft/hebben doen vervoeren naar Antwerpen en/of
- met als doel deze BigBags (naar Nederland) verder te (laten) transporteren en/of te bewerken/ verwerken/verkopen/ verstrekken/af te leveren;

4.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

5.Procesafspraken

In het najaar van 2021 zijn de verdediging en het Openbaar Ministerie met elkaar in gesprek gegaan over het maken van procesafspraken in de zaak van verdachte. Dit is op de pro forma-zitting van 14 december 2021 aan de rechtbank kenbaar gemaakt. Uiteindelijk is een raamwerkovereenkomst tot stand gekomen die op 29 november en 30 november 2022 door verdachte, zijn raadsman mr. De Leon en de officieren van justitie is ondertekend.
Uit deze raamwerkovereenkomst volgt dat partijen zijn overeengekomen dat:
  • geen gevolg dient te worden gegeven aan de reeds door de verdediging ingediende onderzoekswensen en dat geen nadere onderzoekswensen zullen worden ingediend;
  • verdachte afstand doet van alle inbeslaggenomen voorwerpen en/of zaken en vermogensrechten dan wel vastgelegde gegevens welke nog niet zijn teruggegeven (pgp-telefoons);
  • de verdediging afziet van het voeren van bewijsverweren;
  • het OM het onder het parketnummer 13//326921-21 (zaak B) tenlastegelegde feit bewezen acht en de verdediging erkent dat er voor dit feit voldoende bewijs is, en het OM de feiten tenlastegelegd onder parketnummer 13/158332-21 (zaak A) onvoldoende bewezen acht;
  • de officieren van justitie een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren zullen vorderen en tenuitvoerlegging van de vordering voorwaardelijke invrijheidstelling (20/2000799-09) (v.i.) voor de helft, te weten voor de duur van 370 dagen;
  • geen ontnemingsvordering zal worden ingediend betreffende verdachte.
Gelet op het feit dat verdachte in de raamwerkovereenkomst afstand doet van bepaalde aan hem toekomende verdedigingsrechten, dient de rechtbank te onderzoeken of is voldaan aan de eisen van het recht op een eerlijk proces zoals vermeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten en vrijheden van de Mens, alvorens zij deze afspraken in overweging kan nemen (Hoge Raad 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252).
De rechtbank heeft de inhoud van de raamwerkovereenkomst op de zitting van 11 april 2023 met verdachte en zijn raadslieden besproken. Verdachte heeft aangegeven dat hij gedurende het gehele proces is voorzien van rechtsbijstand en dat hij deze afspraken met het Openbaar Ministerie heeft gemaakt, omdat hij wilde weten waar hij aan toe is en de zaak zo snel mogelijk wilde afronden. Naar aanleiding van deze wens van verdachte, hebben zijn raadslieden contact opgenomen met de officieren van justitie en zijn uiteindelijk de afspraken tot stand gekomen die in de raamwerkovereenkomst staan. Ter zitting heeft de rechtbank de (mogelijke) gevolgen van de procesafspraken voor de verdachte en zijn rechtspositie daarbij concreet aan de orde gesteld. Verdachte heeft verklaard dat hij zich bewust is van de inhoud van de afspraken en van de (mogelijke) gevolgen daarvan en dat hij nog altijd achter de gemaakte afspraken en het afdoeningsvoorstel staat.
Op basis van de verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd over de totstandkoming en de inhoud van de raamwerkovereenkomst, is de rechtbank van oordeel dat hij vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot een ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten.
De rechtbank ziet dan ook geen reden om de inhoud van de raamwerkovereenkomst niet bij haar oordeel te betrekken.

6.Waardering van het bewijs

6.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - overeenkomstig de raamwerkovereenkomst - gerekwireerd tot vrijspraak voor het in zaak A ten laste gelegde wegens het ontbreken van voldoende wettig bewijs voor betrokkenheid van verdachte bij deze feiten. Het in zaak B ten laste gelegde kan volgens de officier van justitie wel wettig en overtuigend worden bewezen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – overeenkomstig de raamwerkovereenkomst – geen bewijsverweren gevoerd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de in zaak A tenlastegelegde feiten niet kunnen worden bewezen, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte
in de periode van 1 maart 2020 tot en met 3 juni 2020 in Nederland, in België en in Paraguay, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, en opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd, 1500 kilo cocaïne, waarbij hij en zijn mededaders
- contact hebben onderhouden en informatie hebben uitgewisseld en afspraken hebben gemaakt met zijn mededaders met betrekking tot het invoeren en afleveren en uithalen en vervoeren van die cocaïne en
- een container TCNU1183262 bevattende (ongeveer) 18 BigBags met voornoemde 1500 kilo cocaïne hebben doen vervoeren naar Antwerpen,
met als doel deze BigBags naar Nederland verder te (laten) transporteren en te verkopen/af te leveren.

7.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

8.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

10.Motivering van de straffen en maatregelen

10.1.
De strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir, in overeenstemming met het afdoeningsvoorstel, gevorderd dat verdachte ter zake van het door het Openbaar Ministerie bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren met aftrek van voorarrest.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht het overeengekomen afdoeningsvoorstel, zoals dat tot uiting is gekomen in de strafeis van de officier van justitie, te volgen.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het invoeren van een zeer grote hoeveelheid cocaïne. Cocaïne is zeer schadelijk voor de volksgezondheid en de grootschalige internationale handel in harddrugs brengt allerlei andere vormen van criminaliteit en dikwijls ook zware geweldsmisdrijven met zich mee. Het is algemeen bekend dat met de handel in harddrugs enorme sommen zwart geld worden verdiend. Verdachte heeft bij zijn handelen geen rekening gehouden met de risico’s van zijn gedrag voor anderen en enkel oog gehad voor zijn eigen snelle financiële gewin.
Uit het dossier volgt dat verdachte op de hoogte raakt van een lading cocaïne die vanuit Paraguay naar Antwerpen werd verscheept en dat hij deze ter overname heeft aangeboden aan zijn mededaders. Vervolgens regelde verdachte de overname van deze containers door het bedrijf [onderneming] en was hij verantwoordelijk voor het regelen van het vervoer en de loods waar de cocaïne uit de containers met deklading sojameel konden worden uitgehaald. Verdachte vervulde daarmee een belangrijke logistieke rol binnen het samenwerkingsverband, welke de rechtbank verdachte aanrekent.
Blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 9 maart 2023 is verdachte in 2011 veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar voor het (mede)plegen van drugsdelicten. Hoewel tussen deze veroordeling en het in zaak B gepleegde feit langer dan vijf jaar is gelegen en er dus formeel geen sprake is van recidive, acht de rechtbank het wel kwalijk én zorgelijk dat verdachte zich, gelet op de bewezenverklaarde pleegperiode, al tijdens de laatste fase van de tenuitvoerlegging van deze eerder opgelegde straf en gedurende de duur van de voorwaardelijke invrijheidsstelling wederom bezighield met soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op de omvang van de ingevoerde partij cocaïne, de rol die verdachte daarbij gespeeld heeft en het tijdsverloop, is de rechtbank van oordeel dat het door de verdediging en het Openbaar Ministerie overeengekomen afdoeningsvoorstel van 6 jaar gevangenisstraf in redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak en voldoende recht doet aan de belangen van de maatschappij. Daarom zal de rechtbank de strafeis van de officier van justitie volgen en aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van zes jaren met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

11.Verbeurdverklaring

Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een Google telefoon (goednummer: G6067624), dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar aangezien met behulp van dat voorwerp het bewezenverklaarde is begaan.

12.Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

Bij onherroepelijk geworden arrest van de meervoudige strafkamer van de het Hof Den Bosch van 20 april 2011, onder parketnummer 20/000799-09, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren en één maand, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr.
Verdachte is bij besluit van 5 februari 2020 op grond van artikel 6:2:10 Sv voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden herroepen als verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt (artikel 6:2:11 lid 1 onder a Sv).
Bij de stukken bevindt zich de op 8 juli 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 20/000799-09, met v.i.-zaaknummer 99/000218-57.
De vordering van de officier van justitie strekt tot het in zijn geheel herroepen van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Overeenkomstig de tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie gemaakte procesafspraken heeft de officier van justitie ter terechtzitting gevorderd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling tot de helft toe te wijzen aangezien verdachte de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Zoals naar voren is gekomen in dit vonnis, heeft verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet nageleefd. Verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde strafbare feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De ter zitting bijgestelde vordering van de officier van justitie maakt onderdeel uit van de procesafspraken die tussen het Openbaar Ministerie en verdachte zijn gemaakt. Deze uitkomst komt de rechtbank niet onredelijk voor. Daarom zal de rechtbank het voorstel van de officier van justitie volgen en gelasten dat de helft van de vrijheidsstraf die als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten 370 dagen, alsnog moet worden ondergaan.

13.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

14.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6.3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
meerdaadse samenloop van:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
- 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2021025454-G6067624, Google)
Wijst de vordering strekkende tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.-zaaknummer: 99/000218-57) gedeeltelijk toe en gelast dat de helft van de vrijheidsstraf die als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten
370 (driehonderd zeventig) dagen, alsnog wordt ondergaan.
Heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Deze beslissing is afzonderlijk opgemaakt en ondertekend.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en G.M. Beunk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 mei 2023.