ECLI:NL:RBAMS:2023:5190

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
22/5733 e.v.
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen afwijzingen van aanvragen om energietoeslag voor studenten

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 18 juli 2023, zijn de beroepen van eisers tegen de afwijzingen van hun aanvragen om de Eenmalige energietoeslag 2022 beoordeeld. De gemeente Amsterdam had deze aanvragen afgewezen op de grond dat studenten geen recht hebben op de energietoeslag. Eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, hebben bezwaar gemaakt tegen deze afwijzingen. De rechtbank heeft de beroepen op 25 mei 2023 behandeld, waarbij partijen aanwezig waren met hun gemachtigden. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvragen in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, zoals eerder vastgesteld in een uitspraak van 14 februari 2023, waarin werd geoordeeld dat studenten niet als groep mogen worden uitgesloten van de energietoeslag. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond en vernietigde de bestreden besluiten. Verweerder werd opgedragen om binnen acht weken nieuwe besluiten te nemen op de bezwaarschriften van eisers. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten aan eisers, die gezamenlijk € 5.649,75 bedragen. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van samenhangende zaken, waardoor de proceskostenvergoeding als één zaak kon worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 22/5733 e.v. (zie bijlage 1)

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 juli 2023 in de zaken tussen

[eiser 1] e.a.,

hierna te noemen: eisers
(gemachtigden: mr. J.C. Kotteman, mr. D. Swildens en mr. R.S. Bosch),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigden: mr. R. Nomden en mr. D. Ahmed).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzingen van hun aanvragen om de Eenmalige energietoeslag 2022 (hierna: energietoeslag). Verweerder heeft deze aanvragen afgewezen, omdat studenten geen recht hebben op energietoeslag. Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt. Met de bestreden besluiten op bezwaren van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvragen om energietoeslag gebleven.
1.2.
Eisers hebben beroep ingesteld. Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft de beroepen op 25 mei 2023 op zitting behandeld. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Namens verweerder waren tevens aanwezig de heer [naam 1] en de heer [naam 2] .

Ten aanzien van het griffierecht

Griffierecht en ontvankelijkheid beroep inzake [eiser 26] , [eiser 36] , [eiser 41] , [eiser 42] en [eiser 43]
2.1.
Op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de indiener van het beroepschrift een griffierecht verschuldigd. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het verschuldigde bedrag niet is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie is gestort binnen vier weken na de dag van verzending van de mededeling waarin de griffier op de verschuldigdheid daarvan heeft gewezen. Niet-ontvankelijkverklaring van het beroep blijft achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest.
2.2.
In de zaken [eiser 26] , [eiser 36] , [eiser 41] , [eiser 42] en [eiser 43] hebben eisers het griffiegeld te laat betaald, dat wil zeggen na de tweede termijn van vier weken. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers in het kader van de verschoonbaarheid desgevraagd toegelicht dat er postproblemen waren met de nota griffierecht en dat de herinneringsnota niet is ontvangen. De rechtbank stelt vast dat de op 1 april 2023 aangetekend verstuurde herinneringsnota’s alle op 28 april 2023 onbestelbaar retour zijn gekomen, waarna de rechtbank alsnog de herinneringsnota’s per gewone post op 1 mei 2023 aan de gemachtigde van eisers heeft doen toekomen. Na ontvangst van de herinneringsnota’s per gewone post hebben eisers alsnog de nota’s betaald. Eisers vragen de rechtbank hen ontvankelijk te verklaren, aangezien bekend is dat er problemen zijn met de bezorging van aangetekende post door PostNL.
2.3.
Uit de track and trace codes blijkt dat de bezorging van de aangetekende brieven op 4 april 2023 op het adres van de gemachtigde van eisers niet is gelukt en dat de aangetekende brieven per 5 april 2023 konden worden afgehaald op het PostNL punt. Vervolgens zijn de brieven niet opgehaald van het PostNL punt (20 april 2023) en zijn de brieven aan de rechtbank geretourneerd op 25 april 2023. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval eisers niet in verzuim zijn geweest, nu onduidelijk is waarom de aangetekende brieven niet konden worden bezorgd en eveneens onduidelijk is of op de juiste manier een afhaalbericht is achtergelaten. Eisers hebben betaald binnen korte tijd na de verzending van de herinneringsnota's per gewone post. De rechtbank is van oordeel dat niet-ontvankelijkverklaring onder die omstandigheden achterwege dient te blijven.
Vrijstelling griffierecht
3. In de zaak [eiser 39] (23/1222) heeft eiser bij brief van 13 april 2023, door de rechtbank ontvangen op 19 april 2023, om vrijstelling van het griffierecht verzocht wegens betalingsonmacht. De griffier heeft bij brief van 26 april 2023 aan eiser een formulier gestuurd waarop hij kon invullen of hij inkomen en vermogen had. Eiser diende het formulier binnen twee weken terug te sturen. Op het formulier stond: “Is het formulier niet op tijd retour gestuurd, is het niet compleet ingevuld en/of ontbreken gegevens, dan wordt uw beroep op betalingsonmacht afgewezen. U krijgt nadien geen gelegenheid tot aanvulling van het formulier of de gegevens.” Eiser heeft het formulier op 15 mei 2023 retour gestuurd. Dat is niet binnen de termijn van twee weken. Dat betekent dat de rechtbank het beroep op betalingsonmacht afwijst. Eiser diende alsnog het griffierecht te betalen. Eiser heeft vervolgens binnen de termijn betaald.

Totstandkoming van de besluiten

4. De bestreden besluiten van verweerder in onderhavige zaken zijn tot stand gekomen voorafgaand aan de uitspraak van deze rechtbank op 14 februari 2023 [1] . In deze uitspraak ging het om een zaak van een student wiens aanvraag om energietoeslag was afgewezen. Deze rechtbank heeft geoordeeld dat Amsterdamse studenten niet als groep mogen worden uitgesloten van de energietoeslag wegens schending van het gelijkheidsbeginsel. De onderhavige beroepen zien op de bestreden besluiten waarin verweerder de aanvragen om dezelfde reden heeft afgewezen.

Beoordeling door de rechtbank

5.1.
Nu verweerder in onderhavige beroepen dezelfde redenering ten grondslag heeft gelegd aan de afwijzing van de aanvragen om energietoeslag, namelijk dat studenten als groep daarvan zijn uitgesloten, zal de rechtbank conform de uitspraak van
14 februari 2023, de beroepen gegrond verklaren en de bestreden besluiten vernietigen.
5.2.
Verweerder heeft na de uitspraak van de rechtbank nieuw beleid geformuleerd waaraan de aanvragen van eisers alsnog moeten worden getoetst. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen om opnieuw op de bezwaren van eisers te beslissen. In de zaak [eiser 15] kan verweerder bij het nemen van een nieuwe beslissing de aanvullende gronden zoals ingediend in deze beroepsprocedure meenemen.
5.3.
Verweerder dient het door eisers betaalde griffierecht van € 50,- in elke zaak te vergoeden.

Proceskostenvergoeding

6. Over de proceskostenvergoeding oordeelt de rechtbank als volgt. De regelgeving waarnaar de rechtbank verwijst is opgenomen in bijlage 2 bij deze uitspraak.
Betaalverplichting
7.1.
Niet in geschil is dat eisers zijn vertegenwoordigd door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Wel verzet verweerder zich tegen een vergoeding van de door eisers gemaakte proceskosten. Verweerder stelt dat eisers geen betaalverplichting hebben jegens hun gemachtigde. Uit geen enkel stuk blijkt volgens verweerder namelijk dat eisers een overeenkomst hebben gesloten met hun gemachtigde waaruit een betalingsverplichting voortvloeit. Uit de volmacht, die eisers hebben ondertekend, blijkt dat de proceskostenvergoeding moet worden overgemaakt aan de gemachtigde. Echter, in de algemene voorwaarden van de gemachtigde lijkt een andere regeling te zijn opgenomen. Welke afspraken eisers nu precies met hun gemachtigde hebben gemaakt blijft onduidelijk, vindt verweerder. Verweerder heeft ter zitting de rechtbank verzocht om eisers te horen als getuige om erachter te komen welke afspraken zij hebben gemaakt met hun gemachtigde.
7.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor toekenning bij rechterlijke uitspraak van een vergoeding ter zake van kosten van rechtsbijstand is slechts plaats indien kan worden aangenomen dat aan die rechtsbijstand voor de belanghebbende kosten zijn verbonden. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 19 oktober 2012, waarin de eis is uitgewerkt dat aan de rechtsbijstand kosten moeten zijn verbonden. [2] In de uitspraak van de Hoge Raad is geoordeeld dat in beginsel de rechter ervan dient uit te gaan dat aan rechtsbijstand kosten zijn verbonden indien die bijstand door een derde beroepsmatig is verleend. Voor een uitzondering is plaats indien het bestuursorgaan het tegendeel stelt en in geval van betwisting aannemelijk maakt. Bij de beoordeling of die uitzondering zich voordoet, komt het erop aan of op de belanghebbende een verplichting rust of zal komen te rusten om kosten voor de verleende rechtsbijstand te voldoen. Van een zodanige verplichting is ook sprake indien de rechtsbijstand wordt verleend op basis van no cure no pay. Daarbij is niet vereist dat ten tijde van de uitspraak van de rechtbank een declaratie is opgemaakt of dat de kosten ten tijde van die uitspraak al zijn voldaan, aldus de Hoge Raad.
7.3.
De gemachtigde van eisers voert aan dat de betaalafspraken van eisers zijn gestoeld op een mondelinge no cure no pay afspraak. Wanneer het beroep gegrond wordt verklaard, bestaat een betaalverplichting, ook als de energietoeslag uiteindelijk niet wordt toegekend. Als het beroep ongegrond wordt verklaard zal achteraf een factuur worden opgemaakt. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers uitgelegd dat door de grote toeloop van studenten die om hulp vroegen bij het aanvragen van een energietoeslag, het niet is gelukt om voor elke student een urenraming te maken zoals dat volgt uit de Algemene Voorwaarden. Daarom is gekozen voor een mondelinge no cure no pay afspraak. Uit de volmacht die eisers hebben ingevuld, blijkt dat eisers in het geval dat door het bestuursorgaan de proceskosten worden vergoed, deze proceskostenvergoeding zullen doen toekomen aan hun gemachtigde. Dat is een betaalverplichting, aldus de gemachtigde van eisers. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de gemachtigde van eisers de Algemene Voorwaarden, een factuur en een overzicht van alle werkzaamheden overgelegd.
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de betwisting, inhoudende dat geen sprake is van een betaalverplichting, niet aannemelijk heeft gemaakt. Hoewel de administratie van de gemachtigde geen uitsluitsel geeft over de betalingsverplichting die iedere eiser is aangegaan, volgt uit de volmacht die eisers ondertekenen in voldoende mate dat er kennelijk enige afspraken zijn gemaakt over de betaling aan de gemachtigde in de vorm van no cure no pay. In het licht van de genoemde uitspraak van de Hoge Raad is dat voldoende om een betalingsverplichting aan te nemen. Daarbij houdt de rechtbank er rekening mee dat de gemachtigde professionele rechtsbijstand verleent aan een groot aantal eisers en dat de gedachte dat dit geheel onbetaald zou gebeuren ook uit dat oogpunt minder aannemelijk is.
7.5.
De vergelijking met de door verweerder aangehaalde uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 6 december 2022 [3] gaat niet op omdat uit de Algemene Voorwaarden, dan wel uit de volmacht, niet blijkt dat een betaalverplichting voor eisers uitsluitend en exclusief afhankelijk is gesteld van een proceskostenveroordeling. In de volmacht staat slechts dat wanneer de proceskosten worden vergoed door het bestuursorgaan, eisers de proceskostenvergoeding doen toekomen aan hun gemachtigde. Daaruit kan niet worden afgeleid dat de betaalverplichting pas ontstaat bij een uitgesproken proceskostenveroordeling. De gemachtigde van eisers heeft ter zitting betoogd dat de “cure” bestaat uit de gegrondverklaring van het beroep. In dat geval ontstaat een betaalverplichting. Gelet op de rechtspraak van de Hoge Raad, mag de betaalverplichting door middel van een factuur ook worden opgesteld na de uitspraak, zoals gebruikelijk is bij no cure no pay. De vraag kan gesteld worden in hoeverre de volledige omvang van de overeengekomen betalingsverplichting door de gemachtigde kan worden bewezen als het daar toe zou komen, maar om het bestaan van
eenbetalingsverplichting in het kader van de proceskostenvergoeding aannemelijk te maken, hoeven eisers die lat – gelet op de onbetwiste proceshandelingen die in deze zaken zijn verricht – niet te halen. De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, ook geen aanleiding om verder uit te zoeken hoe de betaalverplichting er concreet uit ziet en eisers daarop te bevragen door hen als getuigen te horen. De rechtbank is van oordeel dat eisers aanspraak maken op vergoeding van de kosten die zij hebben gemaakt voor de door hun gemachtigde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Samenhangende zaken?
8.1.
Bij gevoegde behandeling moet per zaak een proceskostenvergoeding worden berekend, tenzij sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Bpb. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van samenhangende zaken, omdat is voldaan aan de voorwaarde dat de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn. Het onderwerp, de motivering en rechtsgevolgen van de betreffende besluiten en de daartegen aangevoerde gronden zijn immers telkens dezelfde. Dat betekent dat de zaken voor de bepaling van de hoogte van de te vergoeden kosten als één zaak zijn te beschouwen.
8.2.
De gemachtigde van eisers stelt dat er geen sprake is van identieke werkzaamheden, omdat dat moet worden vastgesteld aan de hand van de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden en niet aan de hand van de vraag of de werkzaamheden nagenoeg identiek hadden kunnen zijn. De rechtbank gaat daarin niet mee. De rechtbank begrijpt dat het in behandeling nemen van de energietoeslagzaken van studenten veel werk is geweest, in de vorm van advies aan en contact met eisers over ieders individuele zaak en over het aanleveren van stukken en ook het contact houden met de gemeente daarover. In het bestuursrecht kan echter alleen een proceskostenvergoeding worden toegekend aan proceshandelingen zoals deze zijn beschreven in bijlage A1 bij het Bpb. Het gaat dan om bijvoorbeeld het indienen van een beroepschrift, het bijwonen van een zitting of het bijwonen van een getuigenverhoor. Vergoeding van proceskosten kan op grond van het Bpb niet worden toegekend voor het geven van advies aan cliënten en het houden van contact met zowel cliënten als de wederpartij. Wanneer een eiser en zijn gemachtigde kiezen voor een no cure no pay constructie, zullen zij rekening moeten houden met het gegeven dat de proceskostenveroordeling niet beoogd dergelijke werkzaamheden te vergoeden, maar alleen de proceshandelingen.

Conclusie en gevolgen

9.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder nieuwe besluiten moet nemen op de bezwaarschriften van eisers. De rechtbank geeft verweerder hiervoor acht weken.
9.2.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet verweerder een proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Bpb als volgt berekend. Eisers hebben in bezwaar en in beroep gevraagd om vergoeding van de proceskosten. Omdat de rechtbank het primaire besluit niet herroept en de zaak terugverwijst naar verweerder, komen de proceskosten in bezwaar niet voor vergoeding in aanmerking [4] . Voor de proceskosten in beroep geldt het volgende. De gemachtigde van eisers heeft een beroepschrift ingediend, heeft aan de regiezitting op 4 april 2023 en aan de inhoudelijke zitting op 25 mei 2023 deelgenomen. Voorts heeft hij nadere beroepsgronden ingediend voor de inhoudelijke zitting. Aan de proceshandelingen in beroep worden punten toegekend, die een waarde hebben van € 837,- per punt en die vervolgens worden vermenigvuldigd met een wegingsfactor die de zwaarte van de gevoerde procedure tot uitdrukking brengt. Voor het indienen van de beroepschriften wordt 1 punt gerekend, voor de regiezitting een 0,5 punt, voor de inhoudelijke zitting 1 punt en voor de nadere gronden een 0,5 punt. In totaal dus 3 punten voor beroep. In C2 van bijlage 1 bij het Bpb is bepaald dat bij minder dan 4 samenhangende zaken factor 1 geldt, en bij 4 of meer samenhangende zaken factor 1,5. Nu het in dit geval gaat om 70 zaken, geldt factor 1,5.
9.3.
Bijlage C1 bij het Bpb geeft de mogelijkheid een wegingsfactor toe te kennen aan de zwaarte van de zaak. Standaard geldt bij een zaak met een gemiddeld gewicht een wegingsfactor. Nu het gaat om 70 zaken, acht de rechtbank dat het gewicht zwaarder moet worden geacht. De rechtbank acht een wegingsfactor 1,5 (zwaar) redelijk.
9.4.
Dat betekent voor de berekening van de proceskostenvergoeding het volgende:
3 punten dienen te worden vermenigvuldigd met € 837,- maal factor 1,5 nu sprake is van samenhangende zaken, maal de wegingsfactor 1,5 (zwaar). In totaal komt dat neer op een bedrag van € 5.649,75 voor eisers gezamenlijk.
9.5.
Voorts heeft de gemachtigde van eisers nog om vergoeding van de reiskosten verzocht in het kader van het bijwonen van de zitting op 4 april en 25 mei 2023. De rechtbank kent geen vergoeding van de reiskosten toe, nu daarvan geen onderbouwing is gegeven.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de beslissingen op bezwaar in alle zaken;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten op de bezwaarschriften te nemen;
- bepaalt dat verweerder in elke zaak afzonderlijk het griffierecht van € 50,- (zegge: vijftig euro) aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 5.649,75 (zegge: vijfduizend zeshonderd en negenenveertig euro en vijfenzeventig centen) aan proceskosten aan eisers gezamenlijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, voorzitter, en mr. M.F. Ferdinandusse en mr. S.D. Arnold, leden, in aanwezigheid van mr. R.J.R. van Broekhoven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage 1

Overzicht zaaknummers:
1
22/5733 ( [eiser 1] )
43
23/1230 ( [eiser 43] )
2
22/6011 ( [eiser 2] )
44
23/1236 [eiser 44] )
3
23/238 ( [eiser 3] )
45
23/1239 ( [eiser 45] )
4
23/510 ( [eiser 4] )
46
23/1249 ( [eiser 46] )
5
23/628 ( [eiser 5] )
47
23/1251 ( [eiser 47] )
6
23/630 ( [eiser 6] )
48
23/1257 ( [eiser 48] )
7
23/967 [eiser 7] )
49
23/1261 ( [eiser 49] )
8
23/1108 ( [eiser 8] )
50
23/1294 ( [eiser 50] )
9
23/1109 ( [eiser 9] )
51
23/1429 ( [eiser 51] )
10
23/1110 ( [eiser 10] )
52
23/1433 ( [eiser 52] )
11
23/1111 ( [eiser 11] )
53
23/1434 ( [eiser 53] )
12
23/1112 ( [eiser 12] )
54
23/1435 ( [eiser 54] )
13
23/1113 ( [eiser 13] )
55
23/1446 ( [eiser 55] )
14
23/1115 ( [eiser 14] )
56
23/1459 ( [eiser 56] )
15
23/1119 ( [eiser 15] )
16
23/1124 ( [eiser 16] )
17
23/1134 ( [eiser 17] )
18
23/1141 ( [eiser 18] )
19
23/1144 [eiser 19] )
20
23/1145 ( [eiser 20] )
21
23/1146 ( [eiser 21] )
22
23/1147 ( [eiser 22] )
23
23/1148 ( [eiser 23] )
24
23/1151 ( [eiser 24] )
25
23/1166 ( [eiser 25] )
26
23/1179 ( [eiser 26] )
27
23/1184 ( [eiser 27] )
28
23/1191 ( [eiser 28] )
29
23/1193 ( [eiser 29] )
30
23/1194 ( [eiser 30] )
31
23/1195 ( [eiser 31] )
32
23/1196 ( [eiser 32] )
33
23/1201 ( [eiser 33] )
34
23/1205 ( [eiser 34] )
35
23/1207 ( [eiser 35] )
36
23/1210 ( [eiser 36] )
37
23/1213 ( [eiser 37] )
38
23/1218 ( [eiser 38] )
39
23/1222 ( [eiser 39] )
40
23/1223 ( [eiser 40] )
41
23/1225 ( [eiser 41] )
42
23/1227 [eiser 42] )

Bijlage 2

In artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) staat:
“Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.”
In artikel 3 van het Bpb staat:
“1. Samenhangende zaken worden voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, beschouwd als één zaak.
2. Samenhangende zaken zijn: door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.”

Voetnoten

2.Bekijk deze uitspraak via rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:HR:2012:BY0531
4.Zie onder andere de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 augustus 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY8044