ECLI:NL:RBAMS:2023:5062

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
13/115772-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse nationaliteit en weigeringsgrond artikel 12 OLW

Op 26 juli 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse onderdaan op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door de Regional Court in Poznań. De opgeëiste persoon, geboren in 1980 in Polen, werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk tijdens de zitting op 12 juli 2023. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak op grond van de Overleveringswet (OLW) met 30 dagen verlengd. De verdediging stelde dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten niet had kunnen uitoefenen, maar de officier van justitie betwistte dit en stelde dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij de behandeling van zijn zaak in hoger beroep en dat zijn verdedigingsrechten niet waren geschonden. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank staat de overlevering toe voor de feiten die in het EAB zijn omschreven, waaronder oplichting en vervalsing van documenten. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/115772-23
Datum uitspraak: 26 juli 2023
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 januari 2023 door
the Regional Court in Poznań, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 12 juli 2023, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. Vermaat, advocaat in Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een onherroepelijk vonnis van
the Regional Court in Poznańvan 7 juli 2020 (kenmerk: III K 13/17), gedeeltelijk gewijzigd bij vonnis van
the Court of Appeal in Poznańop 12 juli 2022 (kenmerk: II AKa 55/21).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis. Dit vonnis betreft een veroordeling voor de naar Pools recht strafbare feiten zoals deze zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de verdediging
Op de zitting heeft de opgeëiste persoon zich op het standpunt gesteld dat hij met zijn advocaat aanwezig was bij het proces dat tot de definitieve beslissing van
the Court of Appealheeft geleid, maar dat hij zijn verdedigingsrechten desalniettemin niet heeft kunnen uitoefenen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. Uit het EAB en zijn verklaring op de zitting volgt dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij de behandeling van de zaak in hoger beroep en dat in deze procedure definitief over schuld en straf is geoordeeld.
Het oordeel van de rechtbank
Als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [4]
In het EAB staat dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij de behandeling van de zaak in hoger beroep. Tijdens het verhoor door de officier van justitie heeft de opgeëiste persoon verklaard dat zijn advocaat op zijn verzoek hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg. Hij heeft ook bevestigd dat hij met zijn advocaat op de terechtzitting in hoger beroep aanwezig was en dat zijn advocaat namens hem het woord heeft gevoerd.
De rechtbank stelt vast dat uit de aanvullende informatie van 23 juni 2023 blijkt dat het in de procedure in hoger beroep mogelijk was om zowel schuld als straf opnieuw te beoordelen.
De bewoordingen dat de beslissing in eerste aanleg ‘
partially amended’is bij de uitspraak in hoger beroep en het feit dat er een afzonderlijk vonnis is gewezen in hoger beroep duiden er naar het oordeel van de rechtbank op dat dit ook is gebeurd en dat daarmee de beslissing II AKa 55/21 onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt. Hierbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat de opgeëiste persoon tijdens het verhoor door de officier van justitie en ter zitting heeft verklaard dat zijn advocaat ter terechtzitting in hoger beroep namens hem het woord heeft gevoerd en het hof over onderzoekswensen en bewijsverweren heeft beslist. Nog daargelaten dat artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW niet toelaten om te onderzoeken of de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen indien vast staat dat hij in persoon is verschenen op het proces, volgt uit het voorgaande dat hij die verdedigingsrechten daadwerkelijk heeft kunnen uitoefenen.
Gelet op het vorenstaande doet de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW zich niet voor. Het verweer slaagt daarom niet.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 20 en 23 te weten:
  • oplichting;
  • vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznań(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 26 juli 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, C-270/17 PPU (
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).