In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 21 juli 2023, met zaaknummers 22/519, 22/5526 en 22/5528, beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de vaststelling van de WOZ-waardes van zijn drie woningen in Amsterdam voor het belastingjaar 2021. De heffingsambtenaar had de waardes vastgesteld op respectievelijk € 1.063.000,-, € 892.000,- en € 429.000,-, maar na bezwaar zijn deze verlaagd naar € 1.012.000,-, € 865.000,- en € 418.000,-. Eiser heeft zijn beroep voor één woning ingetrokken en handhaafde zijn beroep voor de andere twee woningen. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waardes niet te hoog zijn vastgesteld, ondanks de argumenten van eiser over gedateerde voorzieningen en matige isolatie. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de investeringen die gedaan zijn om de woningen op een gemiddeld niveau te brengen.
Daarnaast heeft eiser verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden, maar dat de schadevergoeding beperkt blijft tot € 50,- vanwege de geringe betrokkenheid van eiser bij de procedure en het financiële belang van de zaak. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van rechtsbijstandskosten af, behalve voor de kosten die verband houden met het verzoek om schadevergoeding, waarvoor een bedrag van € 209,25 wordt toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.