ECLI:NL:RBAMS:2023:4926

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
23-015312
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen weigering onderzoekshandelingen in strafzaak

Op 18 juli 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin de bezwaarde, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. D. Eijpe, bezwaar heeft gemaakt tegen de weigering van de rechter-commissaris om verbalisanten te horen als getuigen. De bezwaarde is geboren op een onbekende datum in een onbekende plaats en heeft zijn woonplaats gekozen op het kantooradres van zijn raadsman. De raadsman heeft op 9 juni 2023 verzocht om het horen van de verbalisanten, die de bezwaarde zouden hebben herkend aan de hand van camerabeelden. De rechter-commissaris heeft dit verzoek op 16 juni 2023 afgewezen, wat heeft geleid tot het indienen van een bezwaarschrift op dezelfde dag.

Tijdens de behandeling van het bezwaar op 18 juli 2023 heeft de rechtbank de gemachtigde advocaat en de officier van justitie gehoord. De verdediging heeft aangevoerd dat de herkenningen van de verbalisanten cruciaal zijn voor de zaak, aangezien deze de enige bewijsstukken zijn die de bezwaarde aan het strafbare feit linken. De verdediging heeft ook zorgen geuit over de betrouwbaarheid van de herkenningen en de mogelijkheid dat deze op elkaar zijn afgestemd. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de herkenningen op basis van de camerabeelden kunnen worden getoetst en dat de rechter-commissaris voldoende onderzoek heeft gedaan door aanvullende processen-verbaal op te stellen.

De rechtbank heeft overwogen dat de rechter-commissaris terecht heeft besloten dat de gevraagde onderzoekshandeling niet noodzakelijk was voor de beslissing in de zaak. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de camerabeelden tijdens de inhoudelijke behandeling kunnen worden getoond, waardoor de strafrechter zelf kan beoordelen of de herkenning op redelijke wijze heeft plaatsgevonden. Gelet op deze overwegingen heeft de rechtbank het bezwaar ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Amsterdam
parketnummer : 13-113289-23
raadkamernummer : 23-015312
datum : 18 juli 2023
beslissing van de meervoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 182, zesde lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[bezwaarde] ,geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),

woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman, mr. D. Eijpe,
H.J.E. Wenckebachweg 150D, 1114 AD Amsterdam-Duivendrecht,
hierna te noemen: de bezwaarde.

Feiten

Namens de bezwaarde heeft de raadsman op 9 juni 2023 de rechter-commissaris verzocht onderzoekshandelingen te verrichten, te weten het horen als getuigen van de verbalisanten [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] .
De rechter-commissaris heeft bij beslissing van 16 juni 2023 het verzoek afgewezen.

Procedure

Het bezwaarschrift is op 16 juni 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 18 juli 2023 het bezwaarschrift in besloten raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat van de bezwaarde, mr. D. Eijpe, en de officier van justitie op zitting gehoord.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen de weigering van de rechter-commissaris de door de bezwaarde gewenste onderzoekshandelingen te verrichten.
Namens de bezwaarde is het volgende aangevoerd.
Deze verbalisanten menen de bezwaarde te hebben herkend aan de hand van beelden. Dit zijn belastende verklaringen. Cliënt heeft ontkend de persoon op de beelden te zijn. Het zijn de enige stukken die de bezwaarde linken aan het strafbare feit, en de potentiële bewijswaarde van deze herkenningen is dus groot. Voorts heeft de verdediging opgemerkt dat het nodige mis lijkt te zijn gegaan omtrent de data van de herkenningen. Het gevaar bestaat dat de herkenningen op elkaar zijn afgestemd. De verdediging wenst de verbalisanten
hieromtrent te bevragen, maar wenst ook te vragen naar de herkenningen zelf. De verdediging wil op dit moment niet aangeven welke vragen de verdediging de verbalisanten wil stellen, om te voorkomen dat dit door het Openbaar Ministerie gedeeld gaat worden met de te horen verbalisanten. Op de voet van artikel 6 EVRM, de bekende Keskin-uitspraak van het EHRM en de uitspraak van de Hoge Raad van 12 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:997 omtrent verbalisanten als belastende getuigen, hadden deze verzoeken moeten worden toegewezen.
In reactie op het standpunt van het Openbaar Ministerie heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het feit dat de herkenning van de verbalisanten op grond van de camerabeelden op zitting getoetst kan worden volgens de jurisprudentie niet het criterium is.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie verzoekt om het bezwaarschift ongegrond te verklaren. De verbalisanten hebben elk reeds in een aanvullend proces-verbaal het verschil in data toegelicht. Wat de verbalisanten anders zouden kunnen verklaren dan hoe zij tot de herkenning zijn gekomen en wat zij daarover al hebben geverbaliseerd blijft zonder enige onderbouwing. Daarnaast zou de herkenning overigens getoetst kunnen worden aan de hand van het dossier en de eigen waarneming. Het Openbaar Ministerie zal zorgdragen dat de (bewegende) beelden, aan de hand waarvan de herkenning heeft plaatsgevonden, ter zitting beschikbaar zijn. Bij de inhoudelijke behandeling kan de zittingsrechter dan vaststellen of de herkenning in redelijkheid op basis van de camerabeelden heeft kunnen plaatsvinden. Wat betreft het door de verdediging aangehaalde arrest van de Hoge Raad stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het in die zaak ging om de waarneming van de geur van hennep door de verbalisanten. Dat is een significant verschil met deze zaak, omdat de waarneming van geur niet op zitting getoetst kan worden.

Beoordeling

Vooropgesteld wordt dat de rechter-commissaris een verzoek als het onderhavige weigert indien de gevraagde onderzoekshandeling niet kan bijdragen aan enige in de zaak te nemen beslissing. De rechtbank zal moeten toetsen of de beslissing van de rechter-commissaris in het licht daarvan stand kan houden.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechter-commissaris heeft in de beslissing van 16 juni 2023 overwogen dat ook op andere wijze afdoende onderzoek kan worden gedaan naar de in de processen-verbaal vervatte herkenningen. Daartoe heeft de rechter-commissaris beslist dat (vooralsnog) kan worden volstaan met aanvullende processen-verbaal, waarin in ieder geval de volgende vragen dienen te worden beantwoord:
1) hoe/wanneer het verzoek hen heeft bereikt om het beeldmateriaal te bekijken,
2) wat de vraagstelling daarbij is geweest en of daar nog meer informatie bij verstrekt is, en
3) wanneer de herkenning heeft precies plaatsgevonden.
In het dossier bevindt zich inmiddels een drietal aanvullende processen-verbaal van [getuige 1] (d.d. 21 juni 2023), [getuige 2] (d.d. 12 juli 2023) en [getuige 3] (d.d. 13 juli 2023) inhoudende de beantwoording van de door de rechter-commissaris gestelde vragen.
Ten aanzien van de gewenste onderzoekshandelingen is onvoldoende vast komen te staan welk belang de verdediging heeft bij toewijzing hiervan, nu - ook na nadere onderbouwing en toelichting ter zitting - niet is gebleken dat de gevraagde onderzoekshandelingen voor de te beantwoorden vragen van de artikelen 348 en 350 Sv van belang kunnen zijn. De rechtbank heeft in haar overweging betrokken dat de camerabeelden bij de inhoudelijke behandeling op zitting getoond kunnen worden. De strafrechter kan dan op grond van de eigen waarneming op de zitting beoordelen of de herkenning in redelijkheid op basis van deze camerabeelden heeft kunnen plaatsvinden. Gelet op bovenstaande zal het bezwaar daarom ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 18 juli 2023 door:
mr. J.W.H.G. Loyson, voorzitter,
mr. K. Duker en mr. E. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier.
Mr. K. Duker en mr. E. van den Brink zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.