ECLI:NL:RBAMS:2023:4844

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
9312650 EL 21-150
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake effectenleaseovereenkomst tussen Dexia Nederland B.V. en gedaagde

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 29 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Dexia Nederland B.V. en een gedaagde partij, die in de dagvaarding abusievelijk niet correct is aangeduid. Dexia vorderde een verklaring voor recht dat zij niets meer aan de gedaagde verschuldigd is met betrekking tot een effectenleaseovereenkomst, na betaling van een door de rechtbank vast te stellen bedrag. De gedaagde heeft verweer gevoerd en stelde dat Dexia niet-ontvankelijk verklaard diende te worden, omdat de dagvaarding niet tijdig was ingediend. De rechtbank oordeelde dat Dexia in haar vorderingen kon worden ontvangen, ondanks de te late indiening van de dagvaarding. De zaak betreft een effectenleaseovereenkomst die tussen 1990 en 2003 veelvuldig is verkocht en waarbij veel afnemers met restschulden zijn geconfronteerd na het instorten van de aandelenmarkt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door haar zorgplicht te schenden en dat de gedaagde schade heeft geleden. De rechtbank heeft Dexia veroordeeld in de proceskosten en de nakosten, en verklaarde dat Dexia niets meer aan de gedaagde verschuldigd is, nadat is overgegaan tot uitbetaling van de schadevergoeding. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Zaaknummer: 9312650 EL 21-150
Vonnis van de kantonrechter van 29 juni 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.,
tegen
[gedaagde] ,in de dagvaarding kennelijk abusievelijk aangeduid als [gedaagde]
,
wonende [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces.
Partijen worden hierna ‘Dexia’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van Dexia, met producties;
  • het herstelexploot van 9 augustus 2021 van Dexia;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde] , met producties;
  • de conclusie van repliek van Dexia tevens akte voorwaardelijke wijziging van eis, met producties;
  • de conclusie van dupliek van [gedaagde] , met producties;
  • de akte uitlaten jurisprudentie van Dexia;
  • de antwoordakte van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft de volgende leaseovereenkomst ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorganger van) Dexia:
Nr
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
[nummer 1]
15-12-1999
Overwaarde Effect
240 mnd
€ 163.423,20
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
15-12-2004
- € 11.397,29
Ja
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [gedaagde] op grond van de leaseovereenkomst – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 32.684,40 aan maandtermijnen en een bedrag van € 11.397,29 aan restschuld aan Dexia betaald. [gedaagde] heeft van Dexia een bedrag van € 8.364,35 aan dividenden ontvangen. Op 18 januari 2012 heeft Dexia aan [gedaagde] een bedrag van € 10.355,51 uitgekeerd, zijnde tweederde deel van de restschuld inclusief reeds verschenen rente.
2.4.
Bij brief van 26 maart 2021 heeft Dexia [gedaagde] uitgenodigd om in gesprek te gaan en te onderzoeken of partijen tot afronding van het effectenleasedossier kunnen komen. [gedaagde] heeft hierop niet (inhoudelijk) gereageerd.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Dexia vordert thans, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskosten,:
1. zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst met nummer [nummer 1] , na betaling van een door de rechtbank vast te stellen bedrag, aan al haar verbintenissen heeft voldaan en niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is,
2. [gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van Dexia, althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft primair gesteld dat Dexia niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat Dexia de dagvaarding niet tijdig heeft aangebracht waarna door de rechtbank de gelegenheid is gegeven om een herstelexploot uit te brengen voor de rolzitting van 8 juli 2021 en Dexia vervolgens niet tijdig een herstelexploot heeft uitgebracht.
4.2.
Dexia heeft zich op het standpunt gesteld dat niet-ontvankelijkverklaring niet aan de orde is nu de rechtbank de zaak voor conclusie van antwoord van [gedaagde] op de rol heeft gezet. Daarnaast wijst zij op de efficiënte afwikkeling van het geschil en meent zij dat een eventuele niet-ontvankelijkheidsverklaring van Dexia daaraan niet bijdraagt. Dat levert immers voor alle partijen onnodig werk en vertraging op.
4.3.
De kantonrechter oordeelt als volgt. In deze zaak is niet tijdig onderkend dat het herstelexploot door Dexia te laat is uitgebracht en is strikt genomen ten onrechte voortgeprocedeerd. De kantonrechter ziet echter geen aanleiding voor een niet-ontvankelijkverklaring nu [gedaagde] bij conclusie van dupliek haar eerder ingenomen standpunt niet heeft gehandhaafd en evenmin naar aanleiding van de e-mail van 20 april 2023 terzake heeft laten weten haar standpunt ter zake te handhaven. De kantonrechter gaat om die reden voorbij aan het verweer van [gedaagde] , zodat Dexia in haar vorderingen kan worden ontvangen.
4.4.
Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [gedaagde] .
4.5.
De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014, (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.6.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[gedaagde] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
4.7.
Dexia vordert een verklaring voor recht die ertoe strekt het niet-bestaan van een recht vast te stellen. In haar visie is zij niets meer aan [gedaagde] verschuldigd.
4.8.
[gedaagde] stelt dat nog niet te overzien is of er nog een vordering op Dexia resteert, omdat de jurisprudentie op een aantal onderwerpen nog niet is uitgekristalliseerd. Hij wenst de ontwikkelingen af te wachten. In elk geval meent hij nog een vordering te hebben vanwege de advisering door een tussenpersoon en de schending van artikel 41 NR. Daarnaast is hij van mening dat bij het aangaan van de overeenkomst sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last. Ten slotte is [gedaagde] van mening dat door Dexia onvoldoende buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente heeft betaald.
4.9.
In beginsel is het aan de schuldeiser van een vordering om te bepalen of en op welk moment hij zijn vordering in rechte geldend wil maken. Indien hij de regels ten aanzien van de (stuiting van) de verjaring (en onder omstandigheden de klachtplicht) in acht neemt, kan hij daarvoor de tijd nemen. Anderzijds dient het procesrecht er ook toe om bescherming te bieden aan een schuldenaar die jarenlang wordt genoodzaakt rekening te houden met een onduidelijke, mogelijk nog jegens hem geldend te maken vordering. Ook hem moet de mogelijkheid worden geboden om aan die situatie op enig moment een einde te maken door uitsluitsel te kunnen krijgen over de vraag of het gaat om daadwerkelijk bestaande civielrechtelijke rechten. Daartoe kan de door Dexia gevraagde verklaring voor recht een geëigend middel zijn. Bij een dergelijke negatieve verklaring voor recht, blijven de stelplicht en bewijslast rusten op de partij die in materieel opzicht aan bepaalde feiten rechtsgevolgen verbonden wil zien. De vorm waarin de vordering is gegoten is daarbij niet bepalend. Voor toewijzing van de vordering van Dexia is vereist dat in dit geding kan worden vastgesteld dat zij niets meer aan [gedaagde] is verschuldigd. Dat betekent dat wanneer dat niet ten volle kan worden vastgesteld, in beginsel afwijzing van de vordering behoort te volgen, dan wel de vordering slechts voorwaardelijk toewijsbaar is.
afwachten ontwikkelingen in de jurisprudentie
4.10.
[gedaagde] voert aan dat hij de komende ontwikkelingen in de jurisprudentie wil afwachten, zodat de vordering van Dexia niet toegewezen kan worden zolang nog geen beslissingen in hoogste instantie zijn gegeven. Dit verweer wordt niet gevolgd. Het enkele feit dat er een mogelijkheid bestaat dat de jurisprudentie zich op enig moment in de toekomst in een voor [gedaagde] gunstiger zin zal kunnen ontwikkelen, betekent niet dat thans niet zou kunnen of mogen worden beslist over de aanspraken van [gedaagde] .
4.11.
Met de door de Hoge Raad eerder gegeven maatstaven staat in de onderhavige zaken vast dat Dexia een onrechtmatige daad heeft gepleegd, dat de daardoor veroorzaakte schade, waarvoor Dexia in beginsel aansprakelijk is, moet worden vergoed en dat de eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW de verdeelsleutel geeft om die schade over partijen te verdelen. Dat de mogelijkheid van nieuwe ontwikkelingen in de jurisprudentie aanwezig is, vormt geen belemmering om op de voorgelegde geschilpunten te beslissen, nu die mogelijkheid ook op andere rechtsterreinen en in andere soorten zaken steeds aanwezig is.
verjaring
4.12.
Dexia stelt dat een eventuele vordering van [gedaagde] in verband met een schending van artikel 41 NR 1999 inmiddels verjaard is. Dit verweer kan niet worden gevolgd. In de uitspraken van diverse rechtbanken in het recente verleden zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op (onder andere) de volmacht van Leaseproces, de klachtplicht en verjaring. Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigde van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.13.
[gedaagde] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Spaar Select. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikt over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI :NL:HR:2022:862) is opnieuw geoordeeld dat indien de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon, zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, tevens – naar de aanbieder wist of behoorde te weten- als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven, daarmee vaststaat dat de aanbieder heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999, dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995. De Hoge Raad heeft daarbij, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn.
Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.
4.14.
Dexia stelt in haar laatste akte dat op basis van de door de Hoge Raad tot
uitgangspunt genomen wet- en regelgeving, de vraag of een aanbeveling die een tussenpersoon als geschikt voor een afnemer heeft voorgesteld niet los kan worden gezien van het door de tussenpersoon verrichte onderzoek naar de financiële positie, kennis en ervaring en de beleggingsdoelstellingen. Dexia gaat er daarmee ten onrechte van uit dat het genoemde arrest van de Hoge Raad meebrengt, dat een afnemer dient aan te tonen dat de tussenpersoon een geschiktheidsonderzoek heeft uitgevoerd en op basis daarvan de betreffende overeenkomst als geschikt aan de afnemer heeft voorgesteld. Deze lezing van het arrest wordt niet gevolgd. Er kan immers, volgens het arrest, ook sprake zijn van een gepersonaliseerde aanbeveling als de aanbeveling is voorgesteld als geschikt voor de betreffende afnemer zonder dat deze berust op een afweging van diens persoonlijke omstandigheden. Zelfs als in het geheel geen afweging is gemaakt, kan onder omstandigheden sprake zijn van een aanbeveling die – wellicht geheel ten onrechte – door de tussenpersoon is voorgesteld als geschikt voor de betreffende afnemer (het verkooppraatje).
4.15.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [gedaagde] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had althans behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [gedaagde] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [gedaagde] . Dat is immers degene die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia en de vergunningplichtige advisering beroept.
De door [gedaagde] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee, dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [gedaagde] in 2007 - weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.16.
[gedaagde] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
‘’
kwam in contact met de adviseur van de tussenpersoon Spaar Select. De adviseur bood aan om een vrijblijvend adviesgesprek te willen geven aan [gedaagde] . [gedaagde] stemde hiermee in. Vervolgens is er een afspraak gemaakt voor een huisbezoek. Tijdens het gesprek, waar mevrouw [naam 1] (de echtgenote van [gedaagde] ) ook bij aanwezig was, introduceerde de medewerker zich als de adviseur van Spaar Select. De adviseur, [naam 2] (hierna: de adviseur) informeerde naar de financiële situatie en de wensen van [gedaagde] . [gedaagde] vertelde dat hij werkzaam was als keurmeester in een machinefabriek en mevrouw [naam 1] werkte destijds niet. Ze was huisvrouw. [gedaagde] was destijds 54 jaar en wilde vermogen opbouwen ter aanvulling op zijn pensioen. Er was tijdens dit gesprek ook gesproken over de bestaande hypotheek en de overwaarde van de woning. [gedaagde] gaf aan dat de bestaande hypotheek laag was en dat er overwaarde was. De adviseur gaf aan dat hier wat mogelijkheden in waren. De adviseur adviseerde om de overwaarde op de woning op te nemen in een tweede hypotheek en een storting te doen in het Overwaarde Effect van Dexia. Met dit geld zou er belegd worden. Volgens de adviseur zou dit product na vijf jaar een groot kapitaal opleveren waarmee hij zijn pensioen kon aanvullen. [gedaagde] gaf aan dat hij niet exact wist wat de overwaarde was, maar gaf aan indien dit er was maximaal NLG 75.000,- te willen investeren. De adviseur adviseerde om de woning te laten taxeren om exact te weten wat de overwaarde was. Aan de hand van deze informatie zal er hij zijn advies verder uitwerken en op paper zetten. De adviseur heeft toen geregeld dat de woning werd getaxeerd. Nadat de woning getaxeerd was heeft de adviseur zijn advies op papier gezet en werk er een nieuwe afspraak gemaakt om zijn advies toe te lichten. De adviseur is weer een keer langs geweest om zijn advies te bespreken. Op de woning zat een
overwaarde op van NLG 150.000,-. Omdat [gedaagde] expliciet had aangegeven dat hij maximaal NLG 75.000,- wilde investeren is het financieel plan daarop ingesteld. De adviseur adviseerde om de overwaarde op de woning op te nemen in een tweede hypotheek. De adviseur adviseerde om een tweede hypotheek van NLG 75.000,- af te sluiten. Daarnaast adviseerde de adviseur om een Overwaarde Effect van Dexia af te sluiten en een bedrag van circa NLG 72.000,- te storten in dit product vanuit de gelden die beschikbaar zou komen uit de hypotheek. Het overige bedrag was gereserveerd voor de kosten van het opnemen van de hypotheek. Volgens de adviseur zou er uit het Overwaarde Effect een aanzienlijk bedrag uitgekeerd worden. Na vijf jaar, wanneer [gedaagde] bijna zijn pensioengerechtigde leeftijd zou bereiken, zou hij met het Overwaarde Effect een kapitaal van ruim NLG 125.000,- hebben opgebouwd. Hiermee zou [gedaagde] de afgesloten hypotheek kunnen aflossen en alsnog ruim NLG 54.000,- overhouden. Dit geld kon [gedaagde] aanwenden voor zijn pensioen. Volgens de adviseur zou er belegd worden in grote betrouwbare bedrijven zoals Ahold, ING, Koninklijke Olie en Unilever. Door deze constructie op te volgen kon [gedaagde] zijn pensioen mee aanvullen. Tijdens het gesprek werd [gedaagde] niet door de adviseur geïnformeerd over de risico’s van de overeenkomst, zoals de mogelijkheid dat de inleg geheel verloren zou kunnen gaan of dat [gedaagde] geconfronteerd zou kunnen worden met een restschuld. [gedaagde] vertrouwde de adviseur volledig op zijn deskundigheid en heeft om die reden het advies opgevolgd. De adviseur regelde de aanvraag van de onderhavige overeenkomst en hij regelde
de aanvraag voor de hypotheek. De adviseur heeft de overeenkomst per post gestuurd naar [gedaagde] om te laten ondertekenen. [gedaagde] heeft na de overeenkomst ondertekend en retour gestuurd naar de adviseur. De adviseur heeft deze vervolgens doorgestuurd naar Dexia.’’
4.17.
[gedaagde] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, (onder meer) gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van het aanvraagformulier van 8 december 1999 op naam van [gedaagde] , betreffende het Overwaarde Effect product met een vooruitbetaling van NLG 72.000,-, waarop handgeschreven de gegevens van [gedaagde] zijn ingevuld, onder handgeschreven vermelding van
[naam 2]bij ‘naam adviseur’, voorzien van het logo van Spaar Select, adviseursnummer:
[nummer 2]en de faxregel:
(…). SPAAR SELECT LEIDEN (…)., opgemaakt te Leiden,
- een kopie van de overeenkomst van 15 december 1999 met contractnummer [nummer 1] op naam van [gedaagde] , genaamd ‘Overwaarde Effect’, voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 2] -Spaar Select B.V.,
- een stuk door [gedaagde] aangeduid als Financieel Plan, voorzien van het logo van Spaar Select, gericht aan [gedaagde] met het opschrift ‘2e hypotheek Postbank’, inhoudende voor zover van belang:
‘(…).
2e hypotheek Postbank
Hypotheeksom : f 75.000, --(…).Eenmalige inleg aandelenlease : f 72.000, -- (start aandelenpakket f 140.656,26)Afsluitprovisie : f 750, --Notariskosten : f 1.110, --Restant : f 1.140 ,-- (…).’,
- een kopie van een hypotheekakte van 13 januari 2000 op naam van [gedaagde] , betreffende een geldlening van NLG 75.000,-, waarvoor ten behoeve van de Postbank N.V. het recht van tweede hypotheek is verleend.
4.18.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [gedaagde] voldoende onderbouwd dat sprake is geweest van een specifiek op de persoon van [gedaagde] gericht financieel advies van de adviseur van de tussenpersoon om een specifiek effectenleaseproduct met Dexia overeen te komen.
Als onweersproken staat vast dat sprake is geweest van een huisbezoek door de tussenpersoon. Zonder aanwijzingen van het tegendeel, die ontbreken, kan er dan vanuit worden gegaan dat de tussenpersoon bij dat huisbezoek (ook) heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van [gedaagde] . Het betreft immers een huisbezoek van een medewerker van een op financiële producten gerichte tussenpersoon aan een (potentiële) afnemer van zo’n product, waarbij het doel van het huisbezoek gelegen is in het bespreken van de financiële situatie van de potentiële afnemer en vervolgens ook een overeenkomst met betrekking tot zo’n financieel product tot stand gekomen is. Het is onwaarschijnlijk dat het gesprek dan alleen over algemene, niet-financiële onderwerpen gegaan zal zijn. Aanwijzingen daarvoor ontbreken. Dit klemt temeer, nu uit de stukken blijkt dat de tussenpersoon [gedaagde] ook een ander financieel product heeft geadviseerd, namelijk de hypotheek(verhoging), welke nagenoeg volledig is gebruikt ter financiering van de vooruitbetaling in het Overwaarde Effect.
Tegenover de concreet toegelichte stellingen van [gedaagde] heeft Dexia, gelet op de hiervoor genoemde motiveringseisen in 4.15, haar verweer dus onvoldoende onderbouwd. Daarmee heeft zij niet voldaan aan de motiveringsplicht. Hieruit volgt dat sprake is geweest van een vergunningsplichtig advies door de tussenpersoon aan [gedaagde] . Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Hetgeen Dexia in dit verband heeft aangevoerd maakt het voorgaande niet anders.
wetenschap Dexia
4.19.
[gedaagde] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [gedaagde] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. In diverse uitspraken van verschillende rechtbanken is overwogen en beslist dat in zijn algemeenheid uit de door Leaseproces in vele procedures overgelegde stukken het beeld naar voren komt, dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen, zoals Spaar Select, op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. Er bestaat geen aanleiding om in de huidige procedure anders te oordelen.
4.20.
Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [gedaagde] , had het, gelet op wat hiervoor is overwogen, op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van een leaseovereenkomst, zoals in dit geval de overeenkomst met [gedaagde] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomst met [gedaagde] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat Van Welbergendoor de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.21. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [gedaagde] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens hem onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [gedaagde] omstandigheden toerekenbaar die tot zijn schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft (zie de arresten van de Hoge Raad van 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7). Deze lijn is nadien bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935. Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
conclusie4.22. Uit het voorgaande volgt, dat niet ten volle kan worden vastgesteld dat Dexia niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is. Wat Dexia nog wel aan [gedaagde] verschuldigd is, kunnen partijen inmiddels berekenen. Zoals in de vele uitspraken in soortgelijke zaken is geoordeeld, bestaat de voor vergoeding in aanmerking komende schade uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen minus (dividend)uitkeringen) en het niet vergoede gedeelte van de eventueel betaalde (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten, één en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [gedaagde] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. Ook dient een eventueel eerder betaalde schadevergoeding in aanmerking te worden genomen. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.23.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige verweren van [gedaagde] niet inhoudelijk besproken te worden. De vordering van Dexia zal met inachtneming hiervan worden toegewezen als na te melden.
4.24.
Gelet op het voorgaande zal Dexia als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
4.25.
De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en Dexia niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrijving van [gedaagde] aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan. Daarbij wordt overwogen dat Dexia, indien deze door de aanschrijving van [gedaagde] pas kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het vonnis, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de veroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien. De nakosten zullen worden vastgesteld op € 132,00.

5.5. De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is, nadat is overgegaan tot uitbetaling van de schadevergoeding als onder 4.22. weergegeven,
5.2.
veroordeelt Dexia in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden vastgesteld op € 660,00 aan salaris gemachtigde,
5.3.
veroordeelt Dexia, onder de voorwaarde dat deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [gedaagde] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, vastgesteld op € 132,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. A. van Dijk, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juni 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.
Typ: FM