ECLI:NL:RBAMS:2023:467

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
22/4321
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van vermeende gezamenlijke huishouding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking en terugvordering van haar uitkering op grond van de Participatiewet per 1 januari 2020. De gemeente Amsterdam had naar aanleiding van een melding dat eiseres zou samenwonen, onderzoek gedaan. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat eiseres een gezamenlijke huishouding voerde met een persoon, wat eiseres betwistte. De rechtbank oordeelt dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres en de persoon in kwestie een gezamenlijke huishouding voerden. De rechtbank concludeert dat de onderzoeksbevindingen onvoldoende grondslag bieden voor de conclusie dat eiseres en de persoon in dezelfde woning hoofdverblijf hebben gehad. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en herroept de primaire besluiten van het college. Eiseres krijgt recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/4321

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. B.B.A. Willering),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam(het college)
( [gem. verweerder] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking en terugvordering van haar uitkering op grond van de Participatiewet per 1 januari 2020.
2. Het college heeft naar aanleiding van een melding dat eiseres zou samenwonen onderzoek naar eiseres gedaan. De conclusies van dit onderzoek zijn neergelegd in het ‘Rapport van bevindingen alleenstaande RMO’ (het rapport) van 20 december 2021. Het bevat onder andere een door eiseres ondertekende verklaring van 13 december 2021. Het college heeft op basis van dit rapport geconcludeerd dat eiseres een gezamenlijke huishouding voert met [persoon] . Dit heeft eiseres niet gemeld en heeft zij haar inlichtingenplicht geschonden. [1] Op grond van de Participatiewet moet het college bij de schending van de inlichtingenplicht een uitkering herzien of intrekken als dit heeft geleid tot het ten onrechte verlenen van bijstand. [2] Daarom heeft het college de uitkering van eiseres met het besluit van 23 december 2021 ingetrokken (het primaire besluit I).
3. Vervolgens heeft het college met het besluit van 5 januari 2022 (het primaire besluit II) € 20.872,60 van eiseres teruggevorderd. Dit bedrag betreft de ontvangen bijstand over de periode 1 januari 2020 tot en met 31 december 2021.
4. Met het bestreden besluit van 30 augustus 2022 heeft het college de bezwaren tegen de besluiten gevoegd behandeld en heeft deze besluiten in stand gelaten.
5. Eiseres is tegen het bestreden besluit in beroep gegaan. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
6. De rechtbank heeft het beroep op 13 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt de intrekking en terugvordering van eiseres’ uitkering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
8. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunt van partijen
9. Eiseres voert aan dat zij niet met [persoon] samenwoont. Zij wonen weliswaar in hetzelfde flatgebouw, maar vier etages hoger en niet in hetzelfde appartement. Ze hadden wel een relatie, maar geen gezamenlijke bankrekening en hebben een afzonderlijk huishouden. [persoon] heeft van januari 2020 tot maart 2020 in de woning van eiseres verbleven, omdat eiseres toen in het ziekenhuis verbleef en hij voor haar kinderen zorgde, maar dat maakt volgens eiseres niet dat ze samenwoonden. Eiseres en [persoon] hebben twee kinderen. Daarnaast heeft eiseres heeft ook drie kinderen uit een eerdere relatie. Op de zitting heeft eiseres ook betoogd dat de weergave in het rapport van het gesprek dat zij met de handhavingsspecialist had niet juist is. Sommige dingen heeft zij niet gezegd.
10. Het college stelt zich op het standpunt dat de onderzoeksgegevens uit het rapport een toereikende grondslag biedt voor het standpunt dat [persoon] hoofdverblijf had op het adres van eiseres. Eiseres heeft namelijk verklaard dat [persoon] vier dagen per week op het uitkeringsadres slaapt; dat eiseres en [persoon] samen met hun kinderen naar Spanje op vakantie zijn gegaan; dat [persoon] na een ziekenhuisopname voor de kinderen in haar woning heeft gezorgd en om die reden zelfs een tijdje gestopt is met zijn werk; dat [persoon] de sleutel van eiseres’ woning heeft; dat de woning van [persoon] leeg staat; dat eiseres en [persoon] besproken hebben om te gaan trouwen; dat [persoon] na zijn werk vaak blijft eten en dat [persoon] de woning van eiseres heeft gestukt en haar badkamer en keuken heeft gedaan. Ook hebben twee buren verklaard dat eiseres en [persoon] als gezin samenwonen.
Uitgangspunt
11. Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het college is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de bewijslast dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het college rust.
12. In artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet staat dat een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig wordt geacht als belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander.
Het oordeel van de rechtbank
13. De rechtbank stelt vast dat eiseres en [persoon] samen twee kinderen hebben. Voor de vraag of sprake is van gezamenlijke huishouding is daarom bepalend of eiseres en [persoon] in dezelfde woning hoofdverblijf hebben. Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar zich het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven bevindt. Dit moet worden vastgesteld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Behalve de aanwezigheid van de betrokkene in de betreffende woning, zijn ook feiten en omstandigheden van belang die licht werpen op de leefwijze van de betrokkene, zoals de plaats waar hij zijn post ontvangt en behandelt, waar hij zijn administratie bewaart, waar zijn kleding en verzorgingsproducten en andere persoonlijke spullen zich bevinden en waar hij zijn vrienden en familie ontvangt. [3]
14. De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeksbevindingen onvoldoende grondslag bieden voor de conclusie dat eiseres en [persoon] in de te beoordelen periode in dezelfde woning hoofdverblijf hebben gehad. Het rapport geeft namelijk onvoldoende informatie over de wijze waarop eiseres en [persoon] hun leven ingericht hebben. Weliswaar staat in de verklaring van eiseres dat [persoon] vier nachten per week bij eiseres overnachtte (wat zij op de zitting betwist heeft) en vaak bij eiseres at na zijn werk, maar dit is niet doorslaggevend om aan te nemen dat het zwaartepunt van [persoon] ’s persoonlijk leven in de woning van eiseres was. [4] In overweging 13 worden feiten en omstandigheden genoemd die een licht kunnen werpen op de leefwijze van een betrokkene, maar over geen van deze punten staat iets genoemd in het rapport.
15. Een huisbezoek had mogelijk hierover informatie gegeven, maar volgens het college was dit niet meer mogelijk, omdat eiseres had aangegeven de uitkering te willen beëindigen. In die situatie had het op de weg van het college gelegen om eiseres in plaats daarvan hierover te bevragen. Ook had het helderheid geschept als gevraagd was op welke momenten [persoon] in zijn eigen woning verbleef en waar hij het weekend doorbracht. Uit het onderzoeksrapport volgt niet dat dergelijke vragen aan eiseres zijn gesteld. Het college had ook [persoon] hierover kunnen bevragen, of bij buren van hem kunnen informeren. Het college hecht er daarnaast waarde aan dat eiseres verklaarde dat de woning van [persoon] leeg is, maar eiseres verklaarde ook dat zij in de woning van [persoon] tijd doorbracht. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat zij met “leeg” bedoelde dat het in de woning van [persoon] rustig was. Nu de verklaring op dit punt tegenstrijdig was, had het op de weg van het college gelegen daarop door te vragen. Dat is niet gebeurd.
16. Het college hecht ook waarde aan de verklaring van eiseres dat zij en [persoon] samen op vakantie gingen, elkaars huissleutel hadden, trouwplannen hadden en [persoon] het appartement van eiseres heeft verbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze omstandigheden niet relevant voor de vraag of eiseres en [persoon] op hetzelfde adres hoofdverblijf hebben. Tot slot leggen de verklaringen van de buren ook geen gewicht in de schaal. De verklaringen bevatten geen feiten of omstandigheden die duidelijk maken hoe zij tot de conclusie zijn gekomen dat eiseres en [persoon] samenwoonden en waarop zij hun wetenschap baseren. [5] Bovendien is het aannemelijk dat zij door buren als gezin worden gezien, omdat zij in hetzelfde gebouw wonen en samen kinderen hebben.
17. Het college wijst ter onderbouwing van de besluiten op de verklaring van eiseres dat [persoon] in haar woning verbleef om voor de kinderen te zorgen in de periode dat eiseres in het ziekenhuis lag. Ten tijde van de bevalling van hun gezamenlijke kinderen heeft eiseres tweemaal een aantal weken in het ziekenhuis gelegen. In die periode verbleef [persoon] in de woning van eiseres om voor de kinderen te zorgen. Zijn aanwezigheid had een duidelijke reden, namelijk het verrichten van zorgtaken. Uit de verklaring van eiseres en uit hetgeen zij op de zitting heeft verklaard, leidt de rechtbank af dat [persoon] weer naar zijn eigen woning teruggekeerde toen eiseres uit het ziekenhuis werd ontslagen. Dit tijdelijke verblijf van [persoon] duidt er niet zonder meer op dat hij in die periode ook hoofdverblijf in de woning had. [6]
18. De rechtbank concludeert dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres een gezamenlijke huishouding voerde die zij had moeten melden. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat [persoon] zijn hoofdverblijf had in de woning van eiseres. Daaruit volgt dat niet aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan en dat daarom het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Hieruit vloeit voort dat de terugvordering van de uitkering ook geen stand kan houden.
19. Gelet op voorgaande kan de op zitting aangevoerde beroepsgrond van eiseres dat zij niet kan worden gehouden aan haar verklaring, onbesproken blijven. Dit kan namelijk niet tot een voor eiseres gunstiger resultaat leiden.

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Omdat aan de primaire besluiten van 23 december 2021 en 5 januari 2022 dezelfde gebreken kleven, herroept de rechtbank deze besluiten.
21. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 30 augustus 2022;
- herroept de primaire besluiten van 23 december 2021 en 5 januari 2022;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D. Arnold, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Pijpers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 17, eerste lid van de Participatiewet.
2.Op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 6 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1655.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 19 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4339.
5.Vgl. de uitspraak van de CRvB van 13 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2017:4339.
6.Vgl. de uitspraak van de CRvB van 5 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3467.