ECLI:NL:RBAMS:2023:4406

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
13/3346-18-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de overlevering op basis van artikel 12 OLW in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 8 juni 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de First District Court of Bucharest, Roemenië. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot inwilliging van het EAB, dat is uitgevaardigd op 6 november 2017. De opgeëiste persoon, geboren in Roemenië en gedetineerd in Nederland, heeft een complexe strafrechtelijke achtergrond met meerdere veroordelingen in Roemenië, waaronder een gevangenisstraf van negen jaar. Tijdens de zittingen op 8 maart en 25 mei 2023 zijn de feiten en omstandigheden rondom het EAB besproken, waarbij de rechtbank aanvullende vragen heeft gesteld aan de Roemeense autoriteiten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) van toepassing is, omdat er geen onvoorwaardelijke garantie is verstrekt dat de opgeëiste persoon in Roemenië recht op verzet heeft. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de procedure die leidde tot de veroordelingen en dat er geen omstandigheden zijn die erop wijzen dat hij afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen. Daarom heeft de rechtbank de overlevering geweigerd voor zowel het vonnis van 29 juni 2017 als het verzamelvonnis van 11 december 2014, waarbij de opgeëiste persoon een gevangenisstraf van negen jaar is opgelegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering voor de onderliggende vonnissen ook geweigerd dient te worden, omdat het onduidelijk is of deze nog voor executie vatbaar zijn na het uitspreken van het verzamelvonnis.

De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing, conform artikel 29, tweede lid, OLW. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Overleveringswet in haar beslissing betrokken en verwijst naar eerdere uitspraken van de rechtbank en het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/334618-22
Datum uitspraak: 8 juni 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 12 januari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 november 2017 door
the First District Court of Bucharest, Roemenië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] alias [alias]
geboren op [geboortedag 1] 1982 te [geboorteplaats 1] dan wel op [geboortedag 2] 1980 te [geboorteplaats 2]
(Roemenië),
zonder vaste- woon of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 8 maart 2023
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 8 maart 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.R. Bakkenes, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.J.W. Tijkotte, advocaat te Haarlem, en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tussenuitspraak 22 maart 2023
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 22 maart 2023 het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om aanvullende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit in het kader van artikel 12 OLW en om te bezien of een wijziging van de detentieomstandigheden optreedt, waardoor het reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon alsnog kan worden uitgesloten.
Hierbij is de termijn nogmaals verlengd, nu met 60 dagen, met gelijktijdige verlenging van de vrijheidsbeneming. [3]
Zitting 25 mei 2023
De behandeling van het EAB is, met instemming van partijen, in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 25 mei 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.L.E. McGivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.J.W. Tijkotte, advocaat te Haarlem, en door een tolk in de Roemeense taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens die zien op [opgeëiste persoon] juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

De rechtbank heeft de grondslag van het EAB al beoordeeld in de tussenuitspraak van 22 maart 2023. Voor de begrijpelijkheid van hetgeen hierna onder 3.1 wordt overwogen, herhaalt de rechtbank hieronder hetgeen zij in die tussenuitspraak over de grondslag van het EAB heeft overwogen.
Het EAB vermeldt een vonnis nr. 484 van 29 juni 2017 van
the First District Court of Bucharestmet kenmerk 44709/299/2016
as changed and declared final by the Criminal Decision 1530/A/01van 1 november 2017 van
the Bucharest Court of Appeal – Second Criminal Division.
Bij dit vonnis is een vrijheidsstraf voor de duur van zes maanden opgelegd, die is samengevoegd met de straf opgelegd in het
verzamelvonnisvan 11 december 2014 van
the Cornetu (District) Courtmet kenmerk 571, waarin een gevangenisstraf van in totaal negen jaar is opgelegd. De overlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf van negen jaar, die naar de rechtbank begrijpt, tegelijkertijd (“
concurrently”) met de op 29 juni 2017 opgelegde straf van zes maanden dient te worden uitgezeten.
Van deze straffen resteren volgens het EAB nog acht jaar, elf maanden en 29 dagen.
Deze veroordelingen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB [4] en in de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 9 februari 2023 en 6 maart 2023.
Uit het EAB volgt dat in het verzamelvonnis van 11 december 2014 (kenmerk 571) de hierna volgende veroordelingen zijn samengevoegd.
  • een vrijheidsstraf van twee jaar, opgelegd door
  • een vrijheidsstraf van één jaar, opgelegd door
  • een vrijheidsstraf van acht jaar, opgelegd door
  • een vrijheidsstraf van vijf jaar, opgelegd door
  • een vrijheidsstraf van vier maanden, (oorspronkelijk voorwaardelijk) opgelegd door
  • een vrijheidsstraf van drie maanden, (oorspronkelijk voorwaardelijk) opgelegd door
De rechtbank maakt uit het EAB op dat de eerste twee veroordelingen in deze opsomming zien op feiten waarvoor de opgeëiste persoon niet eerder was veroordeeld; deze straffen hebben daarom dezelfde datum en hetzelfde kenmerk als het verzamelvonnis.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd met betrekking tot het arrest met kenmerk 4841530/A/01, aangezien er weliswaar een verzetgarantie is afgegeven, maar deze niet onvoorwaardelijk blijkt te zijn. Voor wat betreft de andere vonnissen heeft hij geen verweer gevoerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gestelde dat de overlevering dient te worden geweigerd met betrekking tot het arrest met kenmerk 1530/A/01 (dat in het hoger beroep tegen het vonnis nr. 484 van 29 juni 2017 is gewezen). Ook dient de overlevering (partieel) te worden geweigerd met betrekking tot het verzamelvonnis en de daarbij uitgesproken straffen onder kenmerk 571; de overlevering kan echter worden toegestaan voor de onderliggende vonnissen met de kenmerk 600/A, 213 en 392/A. Het EAB vermeldt niet dat deze vonnissen als gevolg van het gewezen verzamelvonnis niet meer voor (zelfstandige) executie vatbaar zijn, zodat ervan moet worden uitgegaan dat de vonnissen dit nog zijn. Op grond van het EAB zou het dan gaan om straffen van vijf jaar en drie maanden (600/A), vier maanden (213) en acht jaar (392/A) in totaal meer dan dertien jaar gevangenisstraf. Aangenomen mag worden dat na de overlevering in Roemenië opnieuw een procedure zal worden gevoerd om te bepalen hoeveel straf de opgeëiste persoon moet uitzitten als deze straffen (opnieuw) worden samengevoegd.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het vonnis van 29 juni 2017 (kenmerk 484) en arrest van 1 november 2018 (kenmerk 1530/A/01)
Uit het EAB en de aanvullende informatie volgt dat tegen vonnis van 29 juni 2017 (kenmerk 484) hoger beroep is ingesteld en dat in die procedure door
the Bucharest Court of Appealop 1 november 2017 (
1530/A/01) is beslist.
De rechtbank stelt vast dat alleen ten aanzien van de procedure in hoger beroep moet worden onderzocht of de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit bij brief van 13 april 2023 het volgende heeft laten weten [5] :
In the case which ended with the Criminal Decision No 1530/A/01.11.2017 of the Bucharest Court of Appeal, Second Criminal Division, a final judgment was handed down on the guilt of the person concerned and his sentencing, after the case had been retried on the merits in fact and in law.
De opgeëiste persoon was, zo blijkt uit de aanvullende informatie van 13 april 2023, niet aanwezig bij het proces dat tot deze beslissing heeft geleid. Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 9 februari 2023, 6 maart 2023 en 13 april 2023 leidt de rechtbank af dat zich géén van de in artikel 12, onder a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een onvoorwaardelijke garantie als bedoeld in artikel 12, onder d, OLW is verstrekt. Met betrekking tot deze garantie overweegt de rechtbank als volgt.
Onderdeel 3.4 van onderdeel d) is aangekruist in het formulier bij de aanvullende informatie van 13 april 2023. Hierin is de verzetgarantie verwoord, zoals bedoeld in artikel 12, onder d, OLW, waarbij een termijn van één maand is genoemd. Uit de brief van 2 mei 2023 volgt dat de rechter nog een afweging zal maken of de oproeping juist betekend is en of verzet nog mogelijk is. Omdat het de rechtbank ambtshalve bekend is dat gebreken in de betekening, ondanks een daaropvolgende afwezigheid van de verdachte ter zitting, op basis van de Roemeense wet niet in de weg hoeven te staan aan een verstekveroordeling waartegen geen verzet mogelijk is, is de slotsom dat van een onvoorwaardelijke en dus toereikende verzetgarantie in dit kader geen sprake is. De rechtbank verwijst in dit kader naar rechtsoverweging 3.1 van haar uitspraak van 19 april 2022 en onderdeel 5. van haar uitspraak van 22 februari 2023. [6]
Gelet op het voorgaande kan de overlevering worden geweigerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren. Uit het EAB of de aanvullende informatie blijkt niet van omstandigheden die tot de conclusie kunnen leiden dat de opgeëiste persoon (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij de procedure in hoger beroep, dan wel met betrekking tot die procedure kennelijk onzorgvuldig is geweest. De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren ten aanzien van het arrest van 1 november 2018 (kenmerk 1530/A/01).
Ten aanzien van het verzamelvonnis van 11 december 2014 (kenmerk 571) en de onderliggende vonnissen.
Aan het EAB ligt een verzamelvonnis (kenmerk 571) ten grondslag, waarin twee nieuwe veroordelingen en een viertal eerdere vonnissen zijn samengevoegd tot een gevangenisstraf van negen jaar. Dit brengt mee dat zowel het verzamelvonnis en de aan het verzamelvonnis ten grondslag liggende vonnissen, voor zover daarbij onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en hem op grond daarvan vrijheidsstraffen zijn opgelegd (na een onderzoek in feite en in rechte), als het verzamelvonnis voor zover daarbij de duur van de eerder opgelegde straffen is gewijzigd en waarbij de bevoegde autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt, moeten worden getoetst aan artikel 12 OLW.
In haar tussenuitspraak van 22 maart 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat ten aanzien van het verzamelvonnis zelf (571) de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, aangezien zich geen van de in artikel 12, onder a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een onvoorwaardelijke garantie als bedoeld in artikel 12, onder d, OLW is verstrekt. De rechtbank ziet geen aanleiding om op die beslissing terug te komen. Weliswaar heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit bij aanvullende informatie van 10 april 2023 onderdeel D) ingevuld en daarin onder 3.4 aangekruist dat een verzetgarantie wordt verstrekt, maar die acht de rechtbank onvoldoende. Daartoe wordt verwezen naar hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen over de verzetgarantie die is gegeven met betrekking tot het arrest van 1 november 2018 (kenmerk 1530/A/01).
In de tussenuitspraak van 22 maart 2023 heeft de rechtbank verder vragen gesteld over omstandigheden die mogelijk tot het oordeel zouden kunnen leiden dat van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW kan worden afgezien. Uit de informatie die de uitvaardigende justitiële autoriteit daarop bij brief van 10 april 2023 heeft verstrekt (kort samengevat: de opgeëiste persoon was niet vindbaar voor de autoriteiten, hij was niet aanwezig bij procedure maar werd daar door een aangewezen raadsman bijgestaan en het verstekvonnis is vervolgens op het laatst bekende adres van de opgeëiste persoon aan diens vader betekend) kan de rechtbank niet afleiden dat de opgeëiste persoon (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij de procedure in hoger beroep, dan wel met betrekking tot die procedure kennelijk onzorgvuldig is geweest. De rechtbank zal daarom (ook) de overlevering weigeren ten aanzien van het verzamelvonnis van 11 december 2014 (kenmerk 571).
Met betrekking tot de vonnissen die meegenomen zijn in het verzamelvonnis, te weten de vonnissen met kenmerk 392/A, 600/A en 213, heeft de rechtbank in haar eerder genoemde tussenvonnis reeds vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich niet voordoet.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat, nu de overlevering voor het verzamelvonnis wordt geweigerd, ook de overlevering voor de onderliggende vonnissen geweigerd dient te worden. Het is namelijk niet zeker of de onderliggende vonnissen, nu het verzamelvonnis is gewezen, nog voor (zelfstandige) executie vatbaar zijn. Los daarvan geldt dat als die vonnissen wel nog voor executie vatbaar zouden zijn, ook onduidelijk is hoeveel straf de opgeëiste persoon op basis van die vonnissen in Roemenië zal moeten uitzitten. De overlevering voor het verzamelvonnis wordt immers geweigerd. De vonnissen tezamen leveren thans een nog uit te zitten gevangenisstraf van dertien jaar op, terwijl het verzamelvonnis, dat ook ziet op nieuwe feiten, in een gevangenisstraf van negen jaren heeft geresulteerd. De uitgesproken verwachting van de officier van justitie dat in Roemenië opnieuw een procedure tot samenvoeging van de straffen in een verzamelvonnis zal plaatsvinden, acht de rechtbank niet toereikend. De rechtbank ziet geen aanleiding om over bovengenoemde punten nadere vragen te stellen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de beslistermijn op dusdanig korte termijn verstrijkt dat niet verwacht kan worden dat de (vertaalde) antwoorden op de vragen tijdig ontvangen zullen worden.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat zich de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW voordoet ten aanzien van zowel het vonnis met kenmerk 1530/A als ten aanzien van het verzamelvonnis met kenmerk 571 en de rechtbank geen aanleiding ziet om hiervan af te zien, dient de overlevering te worden geweigerd.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 12 van de Overleveringswet.

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon] alias [alias]aan
the First District Court of Bucharest(Roemenië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en in de aanvullende informatie van 9 februari 2023.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 8 juni 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie artikel 22, zesde lid, OLW.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas).