3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd met betrekking tot het arrest met kenmerk 4841530/A/01, aangezien er weliswaar een verzetgarantie is afgegeven, maar deze niet onvoorwaardelijk blijkt te zijn. Voor wat betreft de andere vonnissen heeft hij geen verweer gevoerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gestelde dat de overlevering dient te worden geweigerd met betrekking tot het arrest met kenmerk 1530/A/01 (dat in het hoger beroep tegen het vonnis nr. 484 van 29 juni 2017 is gewezen). Ook dient de overlevering (partieel) te worden geweigerd met betrekking tot het verzamelvonnis en de daarbij uitgesproken straffen onder kenmerk 571; de overlevering kan echter worden toegestaan voor de onderliggende vonnissen met de kenmerk 600/A, 213 en 392/A. Het EAB vermeldt niet dat deze vonnissen als gevolg van het gewezen verzamelvonnis niet meer voor (zelfstandige) executie vatbaar zijn, zodat ervan moet worden uitgegaan dat de vonnissen dit nog zijn. Op grond van het EAB zou het dan gaan om straffen van vijf jaar en drie maanden (600/A), vier maanden (213) en acht jaar (392/A) in totaal meer dan dertien jaar gevangenisstraf. Aangenomen mag worden dat na de overlevering in Roemenië opnieuw een procedure zal worden gevoerd om te bepalen hoeveel straf de opgeëiste persoon moet uitzitten als deze straffen (opnieuw) worden samengevoegd.
Ten aanzien van het vonnis van 29 juni 2017 (kenmerk 484) en arrest van 1 november 2018 (kenmerk 1530/A/01)
Uit het EAB en de aanvullende informatie volgt dat tegen vonnis van 29 juni 2017 (kenmerk 484) hoger beroep is ingesteld en dat in die procedure door
the Bucharest Court of Appealop 1 november 2017 (
1530/A/01) is beslist.
De rechtbank stelt vast dat alleen ten aanzien van de procedure in hoger beroep moet worden onderzocht of de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit bij brief van 13 april 2023 het volgende heeft laten weten:
In the case which ended with the Criminal Decision No 1530/A/01.11.2017 of the Bucharest Court of Appeal, Second Criminal Division, a final judgment was handed down on the guilt of the person concerned and his sentencing, after the case had been retried on the merits in fact and in law.
De opgeëiste persoon was, zo blijkt uit de aanvullende informatie van 13 april 2023, niet aanwezig bij het proces dat tot deze beslissing heeft geleid. Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 9 februari 2023, 6 maart 2023 en 13 april 2023 leidt de rechtbank af dat zich géén van de in artikel 12, onder a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een onvoorwaardelijke garantie als bedoeld in artikel 12, onder d, OLW is verstrekt. Met betrekking tot deze garantie overweegt de rechtbank als volgt.
Onderdeel 3.4 van onderdeel d) is aangekruist in het formulier bij de aanvullende informatie van 13 april 2023. Hierin is de verzetgarantie verwoord, zoals bedoeld in artikel 12, onder d, OLW, waarbij een termijn van één maand is genoemd. Uit de brief van 2 mei 2023 volgt dat de rechter nog een afweging zal maken of de oproeping juist betekend is en of verzet nog mogelijk is. Omdat het de rechtbank ambtshalve bekend is dat gebreken in de betekening, ondanks een daaropvolgende afwezigheid van de verdachte ter zitting, op basis van de Roemeense wet niet in de weg hoeven te staan aan een verstekveroordeling waartegen geen verzet mogelijk is, is de slotsom dat van een onvoorwaardelijke en dus toereikende verzetgarantie in dit kader geen sprake is. De rechtbank verwijst in dit kader naar rechtsoverweging 3.1 van haar uitspraak van 19 april 2022 en onderdeel 5. van haar uitspraak van 22 februari 2023.
Gelet op het voorgaande kan de overlevering worden geweigerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren. Uit het EAB of de aanvullende informatie blijkt niet van omstandigheden die tot de conclusie kunnen leiden dat de opgeëiste persoon (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij de procedure in hoger beroep, dan wel met betrekking tot die procedure kennelijk onzorgvuldig is geweest. De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren ten aanzien van het arrest van 1 november 2018 (kenmerk 1530/A/01).
Ten aanzien van het verzamelvonnis van 11 december 2014 (kenmerk 571) en de onderliggende vonnissen.
Aan het EAB ligt een verzamelvonnis (kenmerk 571) ten grondslag, waarin twee nieuwe veroordelingen en een viertal eerdere vonnissen zijn samengevoegd tot een gevangenisstraf van negen jaar. Dit brengt mee dat zowel het verzamelvonnis en de aan het verzamelvonnis ten grondslag liggende vonnissen, voor zover daarbij onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en hem op grond daarvan vrijheidsstraffen zijn opgelegd (na een onderzoek in feite en in rechte), als het verzamelvonnis voor zover daarbij de duur van de eerder opgelegde straffen is gewijzigd en waarbij de bevoegde autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt, moeten worden getoetst aan artikel 12 OLW.
In haar tussenuitspraak van 22 maart 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat ten aanzien van het verzamelvonnis zelf (571) de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, aangezien zich geen van de in artikel 12, onder a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een onvoorwaardelijke garantie als bedoeld in artikel 12, onder d, OLW is verstrekt. De rechtbank ziet geen aanleiding om op die beslissing terug te komen. Weliswaar heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit bij aanvullende informatie van 10 april 2023 onderdeel D) ingevuld en daarin onder 3.4 aangekruist dat een verzetgarantie wordt verstrekt, maar die acht de rechtbank onvoldoende. Daartoe wordt verwezen naar hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen over de verzetgarantie die is gegeven met betrekking tot het arrest van 1 november 2018 (kenmerk 1530/A/01).
In de tussenuitspraak van 22 maart 2023 heeft de rechtbank verder vragen gesteld over omstandigheden die mogelijk tot het oordeel zouden kunnen leiden dat van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW kan worden afgezien. Uit de informatie die de uitvaardigende justitiële autoriteit daarop bij brief van 10 april 2023 heeft verstrekt (kort samengevat: de opgeëiste persoon was niet vindbaar voor de autoriteiten, hij was niet aanwezig bij procedure maar werd daar door een aangewezen raadsman bijgestaan en het verstekvonnis is vervolgens op het laatst bekende adres van de opgeëiste persoon aan diens vader betekend) kan de rechtbank niet afleiden dat de opgeëiste persoon (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij de procedure in hoger beroep, dan wel met betrekking tot die procedure kennelijk onzorgvuldig is geweest. De rechtbank zal daarom (ook) de overlevering weigeren ten aanzien van het verzamelvonnis van 11 december 2014 (kenmerk 571).
Met betrekking tot de vonnissen die meegenomen zijn in het verzamelvonnis, te weten de vonnissen met kenmerk 392/A, 600/A en 213, heeft de rechtbank in haar eerder genoemde tussenvonnis reeds vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich niet voordoet.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat, nu de overlevering voor het verzamelvonnis wordt geweigerd, ook de overlevering voor de onderliggende vonnissen geweigerd dient te worden. Het is namelijk niet zeker of de onderliggende vonnissen, nu het verzamelvonnis is gewezen, nog voor (zelfstandige) executie vatbaar zijn. Los daarvan geldt dat als die vonnissen wel nog voor executie vatbaar zouden zijn, ook onduidelijk is hoeveel straf de opgeëiste persoon op basis van die vonnissen in Roemenië zal moeten uitzitten. De overlevering voor het verzamelvonnis wordt immers geweigerd. De vonnissen tezamen leveren thans een nog uit te zitten gevangenisstraf van dertien jaar op, terwijl het verzamelvonnis, dat ook ziet op nieuwe feiten, in een gevangenisstraf van negen jaren heeft geresulteerd. De uitgesproken verwachting van de officier van justitie dat in Roemenië opnieuw een procedure tot samenvoeging van de straffen in een verzamelvonnis zal plaatsvinden, acht de rechtbank niet toereikend. De rechtbank ziet geen aanleiding om over bovengenoemde punten nadere vragen te stellen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de beslistermijn op dusdanig korte termijn verstrijkt dat niet verwacht kan worden dat de (vertaalde) antwoorden op de vragen tijdig ontvangen zullen worden.