ECLI:NL:RBAMS:2023:4393

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
13/070490-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaak in Polen

Op 23 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Gdańsk, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1991, die gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 9 mei 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, aanwezig was, evenals de opgeëiste persoon en haar raadsvrouw, mr. E. Kolokatsi. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd met 30 dagen.

De opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering geweigerd moet worden omdat zij niet aanwezig was bij de behandeling van haar strafzaak in Polen. De officier van justitie heeft echter gesteld dat er geen grond voor weigering is, aangezien de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en een adres had opgegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in haar verdedigingsrechten is geschaad en dat de overlevering kan plaatsvinden.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn strafbaar in Nederland en voldoen aan de eisen van dubbele strafbaarheid. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, waarbij zij heeft opgemerkt dat er geen bewijs is van een individueel reëel gevaar van schending van het recht op een eerlijk proces in Polen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/070490-23
Datum uitspraak: 23 mei 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 14 maart 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 november 2022 door
the Regional Court in Gdansk(hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 mei 2023, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. E. Kolokatsi, advocaat te Amersfoort en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgement of the District Court Gdańsk-South in Gdańsk of 12 July 2021(referentienummer: II K 46/21).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 4 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 jaar, 3 maanden en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft betoogd dat de overlevering dient te worden geweigerd, nu de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij de behandeling van haar strafzaak en geen van de in artikel 12 onder a tot en met d OLW genoemde situaties zich voordoet. De opgeëiste persoon heeft het adres van de moeder van haar partner opgegeven, maar daar zijn geen stukken naar gestuurd. De enkele mededeling dat dit wel is gebeurd, is onvoldoende om aan te nemen dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW geen grond voor weigering vormt en de overlevering dient te worden toegestaan. Uit de aanvullende informatie is gebleken dat de opgeëiste persoon een adres heeft opgegeven en een adresinstructie heeft gekregen, zoals in Polen gebruikelijk is. Dat zij niet aanwezig is geweest bij de behandeling van haar strafzaak, kan aan haar worden verweten. De rechtbank dient af te zien van weigering op grond van artikel 12 OLW nu de opgeëiste persoon niet in haar verdedigingsrechten is geschaad.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. In het EAB is onder D immers niet aangegeven dat zich dergelijke omstandigheden voorgedaan hebben.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
In onderdeel f) van het EAB staat echter vermeld dat de opgeëiste persoon op 22 september 2020 door de politie als verdachte is verhoord. Voorts is zij toen gewezen op haar verplichting om de autoriteiten op de hoogte te stellen van iedere wijziging van haar adres. De oproep voor de zitting van 12 juli 2021 is vergeefs aangeboden aan het vastgestelde adres onder achterlating van een afhaalbericht maar niet opgehaald door de opgeëiste persoon. Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 24 april 2023 blijkt voorts dat de opgeëiste persoon ook geïnformeerd is over de gevolgen als zij eventuele adreswijzigingen niet zou doorgeven, met name ook over de gevolgen van het nalaten van het doorgeven van een adreswijziging, te weten dat dit ertoe zou kunnen leiden dat correspondentie naar het opgegeven adres “
will be considered effectively delivered” en dat het proces in haar afwezigheid zou plaats vinden. Gelet op het vertrouwensbeginsel ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van die informatie. De loutere stelling van de opgeëiste persoon dat zij het adres van de moeder van haar partner heeft opgegeven en dat deze de stukken niet heeft ontvangen, is geen reden om ervan uit te gaan dat de door de Poolse autoriteiten gegeven informatie niet juist zou zijn.
De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte van het feit dat er een strafrechtelijke procedure tegen haar liep. Zij heeft een adres opgegeven en een adresinstructie ontvangen en op de hoogte gebracht van de consequenties van het niet voldoen aan die instructies. Ze is vervolgens vertrokken naar Nederland zonder haar adreswijziging door te geven. Zo zij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen, is zij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot haar bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Het vorenstaande maakt dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzetheling;
telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van haar strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 en 416 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Gdańskvoor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 23 mei 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (