ECLI:NL:RBAMS:2023:4198

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
13/098548-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot criminele activiteiten

Op 22 juni 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door het Circuit Court in Katowice op 9 december 2022, verzocht om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en daar een vrijheidsstraf van 3 jaar en 6 maanden moet ondergaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon correct is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Tijdens de zitting op 8 juni 2023 was de opgeëiste persoon niet aanwezig, maar hij was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde raadsvrouw, mr. L. Pothast. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd en de procedure in eerste aanleg en hoger beroep beoordeeld aan de hand van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank concludeert dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering, ondanks de argumenten van de verdediging over de vertegenwoordiging van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat hij afstand heeft gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en er geen schending van de verdedigingsrechten was aangetoond. De uitspraak is gedaan door mr. P. van Kesteren, voorzitter, en mrs. M.C. Eggink en L. Sanders, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. M.D. Dijkstra.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/098548-23
Datum uitspraak: 22 juni 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 14 april 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 december 2022 door
the Circuit Court in Katowice, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1978 in [geboorteplaats] (Polen),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres], [plaats],
gedetineerd in de [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 8 juni 2023, in aanwezigheid van mr. M. Al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om ter zitting van de rechtbank aanwezig te zijn. Hij is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde raadsvrouw, mr. L. Pothast, die waarneemt voor mr. T. Nieuwburg, beiden advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the Circuit Court in Katowicevan 27 september 2019 met het kenmerk XXI K 188/14. De
Court of Appeal in Katowiceheeft het vonnis in eerste aanleg met het arrest van 16 december 2020 (kenmerk II AKa 268/20) in stand gelaten.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Volgens het EAB resteert die volledige straf nog. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis en arrest.
Dit vonnis en arrest betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsvrouw heeft betoogd dat het onvoldoende duidelijk is of de
defencecounsel door de opgeëiste persoon gemachtigd was. Uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt niet dat de opgeëiste persoon een machtiging heeft afgegeven en dat er daadwerkelijk contact is geweest tussen de opgeëiste persoon en de advocaat. Hierover dienen aanvullende vragen te worden gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW zich niet voordoet en er geen aanleiding is om aanvullende vragen te stellen.
De rechtbank overweegt dat uit het EAB en de aanvullende informatie niet volgt wat de omvang van de beoordeling in hoger beroep is geweest. Nu niet kan worden uitgesloten dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld en de straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld [4] , zal de rechtbank zowel de procedure in eerste aanleg als de procedure in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW.
De procedure in eerste aanleg
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Uit het EAB leidt de rechtbank af dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW zich niet voordoet. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat de opgeëiste persoon wist van de datum van de zitting. Wel was de opgeëiste persoon op de hoogte van de voorgenomen procedure en heeft de opgeëiste persoon een advocaat gemachtigd om hem te vertegenwoordigen, maar deze is niet ter terechtzitting verschenen en heeft niet daadwerkelijk de verdediging gevoerd. Dit betekent dat de situatie als bedoeld in artikel 12 aanhef en onder b OLW zich niet voordoet.
De overlevering kan op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van die bevoegdheid.
Gelet op voornoemde omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat volgens de door de Poolse autoriteiten verstrekte informatie de opgeëiste persoon op de hoogte was van de voorgenomen procedure in eerste aanleg en een advocaat had gemachtigd om hem in die procedure te verdedigen. Onder die omstandigheden ligt het op de weg van de opgeëiste persoon om met die advocaat contact te onderhouden over het verloop van de procedure en over de door die advocaat te voeren verdediging en aldus te bewerkstelligen dat zijn verdediging ook daadwerkelijk wordt gevoerd. Dat de advocaat niet is verschenen in eerste aanleg komt dus voor rekening en risico van de opgeëiste persoon.
De rechtbank ziet dus af van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW.
De procedure in hoger beroep
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Uit het EAB en de aanvullende informatie van 31 mei 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon een advocaat heeft gemachtigd om hem te vertegenwoordigen: “
the person had givena mandateto a legał counselor.” Verder blijkt uit de informatie van 31 mei 2023:
“at that trial the defence counselmaintained the appealagainst the judgment of the Circuit Court.”De rechtbank kan niet vaststellen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de voorgenomen procedure in hoger beroep. Hij was na het vonnis in eerste aanleg naar Nederland vertrokken en heeft geen contact meer met zijn raadsman gehad. Artikel 12, sub b, OLW is voor wat betreft de procedure in hoger beroep dus niet aan de orde.
Gelet op hetgeen hierboven ten aanzien van de procedure in tweede aanleg is overwogen, kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. Ook hier ziet de rechtbank aanleiding om af te zien de bevoegdheid tot weigering van de overlevering.
Gelet op voornoemde omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat het op zijn weg lag contact te houden met zijn – al in eerste aanleg door hem – gemachtigde raadsman over de stand van zaken van de procedure. Het ligt niet voor de hand om aan te nemen dat de in twee instanties door de opgeëiste persoon gemachtigde raadsman buiten die machtiging heeft gehandeld door in hoger beroep te gaan. Ook indien de opgeëiste persoon daadwerkelijk niet op de hoogte was van de voorgenomen procedure in hoger beroep, had hij dus rekening moeten houden met de mogelijkheid van hoger beroep en had hij mede met het oog daarop in contact moeten blijven met zijn raadsman. Hij heeft dus zijn verdedigingsrechten kunnen uitoefenen en heeft kennelijk uit eigen beweging afstand gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces.
De rechtbank ziet af van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
-
deelneming aan een criminele organisatie;
-
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan
the Circuit Court in Katowice, Polen voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 22 juni 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak Tupikas, ECLI:EU:C:2017:628.
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (