ECLI:NL:RBAMS:2023:4197

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
13/082078-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel voor tenuitvoerlegging van straffen in Polen

Op 20 juni 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Szczecin, Polen. De zaak is gestart op verzoek van de officier van justitie op 24 maart 2023. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1965, is gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. De behandeling van het EAB begon op 10 mei 2023, maar werd uitgesteld vanwege medische redenen van de opgeëiste persoon. Op 8 juni 2023 werd de behandeling voortgezet met de opgeëiste persoon en zijn raadsman aanwezig.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. Het EAB betreft een vrijheidsstraf van 3 jaar en 6 maanden, waarvan nog 1 jaar en 15 dagen moet worden uitgezeten. De rechtbank heeft de weigeringsgronden van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) onderzocht en vastgesteld dat deze niet van toepassing zijn. De rechtbank heeft ook de argumenten van de raadsman over de gezondheidssituatie van de opgeëiste persoon overwogen, maar oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de overlevering onevenredig belastend zou zijn.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, met inachtneming van de relevante wetsbepalingen en eerdere jurisprudentie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/082078-23
Datum uitspraak: 20 juni 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 24 maart 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 februari 2023 door
the Regional Court in Szczecin, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1965,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De zitting van 10 mei 2023
De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 10 mei 2023 in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. R. Zilver, advocaat in Utrecht. Het onderzoek is voor onbepaalde tijd aangehouden omdat de opgeëiste persoon vanwege medische redenen niet bij de zitting kon zijn.
De zitting van 8 juni 2023
De behandeling van het EAB is met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 8 juni 2023. Het openbaar ministerie is vertegenwoordigd door mr. M. Al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Zilver.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
final and non-appealablecumulative judgementof the Regional Court in Szczecin of 17 June 2021 (III K 46/21), combining custodial sentences as imposed in the judgments of the Regional Court in Szczecin:

1. of 19 June 2019 in case III K 164/18;

2. of 9 March 2020, in case III K 42/17.

Tegen het vonnis van 19 juni 2019
(kenmerk III K 164/18)is hoger beroep ingesteld. Op 11 maart 2020 (
kenmerk II AKa 238/19)heeft
the Court of Appeal in Szczecinarrest gewezen.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Hiervan resteren volgens het EAB nog een straf van 1 jaar en 15 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde verzamelvonnis.
Dit vonnis betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank overweegt dat uit het EAB en de aanvullende informatie niet volgt wat de omvang van de beoordeling in het hoger beroep van het eerste onderliggende vonnis
(kenmerk III K 164/18)is geweest. Nu niet kan worden uitgesloten dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld en de straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld [4] , zal de rechtbank het verzamelvonnis, onderliggend vonnis 2 en de procedure in eerste aanleg en de procedure in hoger beroep van onderliggend vonnis 1 toetsen aan artikel 12 OLW.
Het verzamelvonnis (kenmerk III K 46/21)
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. De omstandigheid als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW doet zich echter voor. Op grond van het EAB en de aanvullende informatie van 24 april 2023 neemt de rechtbank als vaststaand aan dat de gemachtigde advocaat van de opgeëiste persoon ter zitting van 17 juni 2021 aanwezig was en ook daadwerkelijk de verdediging heeft gevoerd. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW doet zich niet voor ten aanzien van het verzamelvonnis.
De onderliggende vonnissen
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest bij de zitting in eerste aanleg in de zaak met kenmerk III K 164/18 (vonnis 1) en bij de zitting in de zaak met kenmerk III K 42/17 (vonnis 2). Ten aanzien van beide onderliggende vonnissen doet de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW zich dan ook niet voor.
Het hoger beroep van onderliggend vonnis III K 164/18
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. De rechtbank stelt vast dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, sub a, tweede volzin OLW zich voordoet. Uit de aanvullende informatie van 23 mei 2023 volgt dat de opgeëiste persoon de oproepingen voor alle zittingen in hoger beroep persoonlijk heeft afgehaald en ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden gegeven wanneer hij niet op het proces verschijnt.
De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is niet aan de orde.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
-
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
-
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

6.Het evenredigheidsbeginsel

De raadsman heeft betoogd dat de overlevering dient te worden geweigerd, omdat deze onevenredig belastend is gelet op de gezondheidssituatie van de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon heeft een chirurgische behandeling nodig, die niet in Poolse detentie kan worden uitgevoerd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan. Er is onvoldoende onderbouwd dat een chirurgische ingreep nodig is omdat anders een levensbedreigende situatie ontstaat voor de opgeëiste persoon. Verder kan op voorhand niet worden aangenomen dat de benodigde medische zorg in Polen niet aanwezig zou zijn.
In lijn met eerdere uitspraken van deze rechtbank dient voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid gemaakt te worden tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de Overleveringswet en de evenredigheid in een concreet geval. Het stelsel van de Overleveringswet is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Daarbij is het in beginsel aan de uitvaardigende autoriteit om de evenredigheid van het uitvaardigen van een EAB te toetsen. Gelet hierop kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB slechts onder uitzonderlijke omstandigheden slagen.
De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak geen sprake is van dergelijke, uitzonderlijke omstandigheden. De medische situatie van de opgeëiste persoon is onvoldoende onderbouwd om tot die conclusie te komen. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de medische situatie van de opgeëiste persoon bij de feitelijke overlevering aan de orde kan komen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht, 26, 55 Wet wapens en munitie en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Szczecin, Polen voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 20 juni 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak Tupikas, ECLI:EU:C:2017:628.
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (