ECLI:NL:RBAMS:2023:4100

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
13/058738-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met garantie van detentieomstandigheden

Op 29 juni 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Franse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Duitsland in 1967, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering van de opgeëiste persoon behandeld, waarbij de identiteit van de opgeëiste persoon en de inhoud van het EAB zijn vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de overlevering kan plaatsvinden onder de voorwaarde dat hij na veroordeling in Frankrijk zijn straf in Nederland kan ondergaan. De rechtbank heeft ook de garantie van de Franse autoriteiten in aanmerking genomen dat de opgeëiste persoon na overlevering niet in Nîmes zal worden gedetineerd, waar eerder zorgen over de detentieomstandigheden waren geuit. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan en heeft de overlevering toegestaan. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/058738-23
Datum uitspraak: 29 juni 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 6 april 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 februari 2023 door
de officier van justitie bij de Rechtbank te Bordeaux, Gespecialiseerde Interregionale Jurisdictie(Frankrijk) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Duitsland) op [geboortedag] 1967,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres:
[adres], [plaats],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 juni 2023, in aanwezigheid van mr. C.L.E. McGivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.B. Jobse, advocaat te Rotterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van de Correctionele Rechtbank te Bordeaux van 10 juni 2022, referentie vonnis 2874/2022, parketnummer: 19095000039.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog vier jaren en twintig dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a, eerste lid, OLW kan de overlevering van een Nederlander onder de nader in die bepaling omschreven voorwaarde worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf.
Deze bepaling is echter niet van toepassing, indien het vonnis nog niet onherroepelijk is, omdat daartegen nog een rechtsmiddel kan worden ingesteld of daartegen een rechtsmiddel is ingesteld waarop nog niet onherroepelijk is beslist.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid, en dat
- kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB het volgende verklaard:
de betrokkene is opgeroepen op het adres dat hij heeft opgegeven in de loop van de procedure, namelijk dit van zijn advocaat te Bordeaux. Als hij dat wenst zal hij in hoger beroep kunnen gaan en aldus opnieuw berecht worden voor het hof van beroep.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor. Dit betekent dat de veroordeling niet onherroepelijk is zodat ook de weigeringsgrond van artikel 6a, eerste lid, OLW zich niet voordoet. In dit geval wordt, voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, OLW, de overlevering geacht te strekken tot (verdere) vervolging (zie hierna onder 6).
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft meegedeeld bezig te zijn met een WETS-procedure en het instellen van verzet op afstand. Volgens de raadsman bestaat dan de mogelijkheid dat de opgeëiste persoon gewoon in Nederland kan blijven.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft erop gewezen dat de Franse autoriteiten een EAB hebben doen uitgaan en tevens een terugkeergarantie hebben verstrekt. Dit duidt erop dat de overlevering wordt verlangd.
Het oordeel van de rechtbank
De raadsman heeft geen ondubbelzinnige conclusie verbonden aan zijn betoog, zodat de rechtbank hierop niet hoeft in te gaan. Overigens merkt de rechtbank op dat een WETS-procedure pas aan de orde komt nadat een veroordeling onherroepelijk is geworden.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit, anders dan de OLW vereist, niet tijdens het verhoor ter zitting aangetoond.
De onschuldbewering leidt alleen om die reden al niet tot weigering van de overlevering. [4]

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, hij deze straf in Nederland mag ondergaan.
De public prosecutor in Bordeaux heeft op 11 mei 2023 de volgende garantie gegeven:
(…) the Public Prosecutor’s Office at the Tribunal Judiciaire de Bordeaux guarantees that if [opgeëiste persoon] is finally convicted in France of the heads for which he is being prosecuted, he will be able to serve his sentence in the Netherlands (pursuant to the European Framework Decision 2008/909), in accordance with the provisions applicable under Article 5 (3) of the EU Framework Decision of 13 June 2002, and that he will not be imprisoned in Nîmes in the meantime.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [5]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
  • het onderzoek en de procedure hebben in Frankrijk plaatsgevonden;
  • het bewijsmateriaal bevindt zich in Frankrijk;
  • het Openbaar Ministerie is niet voornemens vervolging voor de feiten in te stellen.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft op dit punt geen verweer gevoerd.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Naar het oordeel van de rechtbank vormt het gegeven dat het feit wordt geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd, gelet op hetgeen de officier van justitie heeft aangevoerd, onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

8.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft gesteld dat de detentieomstandigheden in Frankrijk zeer slecht zijn en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De opgeëiste persoon heeft in deze zaak al vastgezeten in de gevangenis Gradignan en meent dat het verblijf daar onmenselijk was. Hij heeft de eerste drie maanden op de grond geslapen. Het is niet uitgesloten dat de opgeëiste persoon daar na overlevering weer terecht komt. De raadsman heeft in dit verband gewezen op eerdere uitspraken van deze rechtbank en het feit dat deze rechtbank een algemeen reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest heeft aangenomen voor de detentie-instelling in Nîmes. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de zaak aan te houden en ambtshalve na te gaan of er nog andere onmenselijke penitentiaire instellingen in Frankrijk zijn en dat erop dient te worden gelet dat de opgeëiste persoon daar niet zal worden gedetineerd.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft erop gewezen dat de rechtbank op dit moment alleen nog een algemeen gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling aanneemt voor de detentie-instelling in Nîmes. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft gegarandeerd dat de opgeëiste persoon daar na overlevering niet zal worden gedetineerd. Zij ziet geen aanleiding de zaak aan te houden voor het opvragen van de verzochte nadere informatie.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in eerdere uitspraken in andere zaken (onder andere ECLI:NL:RBAMS:2017:3763) geoordeeld dat voor de detentie-instelling in Nîmes een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Dit reële gevaar wordt sinds enige tijd niet meer aangenomen voor andere Franse detentiecentra. De rechtbank is niet bekend met recente objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden in Frankrijk die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
De
public prosecutorin Bordeaux heeft, zoals hiervoor onder 6 vermeld, gegarandeerd dat de opgeëiste persoon niet in Nîmes zal worden gedetineerd.
Gelet op deze garantie is de rechtbank van oordeel dat het hiervoor omschreven reële gevaar van een onmenselijk of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest in de detentie-instelling in Nîmes voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Dit betekent dat de detentieomstandigheden in Nîmes geen beletsel voor de overlevering vormen.

9.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

10.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 Overleveringswet.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
de officier van justitie bij de Rechtbank te Bordeaux,
Gespecialiseerde Interregionale Jurisdictie(Frankrijk) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en B. Yesilgöz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 29 juni 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW. (of eerste, derde en vierde lid OLW)
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam, 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4340.
5.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.