ECLI:NL:RBAMS:2023:4038

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
30 juni 2023
Zaaknummer
13/106122-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse rechtsstaat en gelijkstelling met een Nederlander

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 juni 2023 uitspraak gedaan over een verzoek tot overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Bydgoszcz, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 15 juni 2023 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met 30 dagen verlengd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de processen die hebben geleid tot de Poolse vonnissen, maar dat hij wel op de hoogte was van de zittingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen weigeringsgrond is op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft ook de vereisten voor gelijkstelling met een Nederlander beoordeeld, maar vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de voorwaarden voor een dergelijke gelijkstelling, aangezien hij niet kan aantonen dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft.

De rechtbank heeft verder overwogen dat er geen individuele reële gevaren zijn voor een eerlijk proces in Polen, ondanks de structurele gebreken in de Poolse rechtsorde. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/106122-23
Datum uitspraak: 29 juni 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 25 april 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 15 maart 2018 door
the Regional Court in Bydgoszcz, 3rd Penal Division(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 juni 2023, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat in Hoofddorp, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

3.1
Executieoverlevering
Het EAB vermeldt ten eerste een
aggregate judgment of the District Court in Bydgoszczvan
26 november 2014 met kenmerk
IX K 439/14. In dit verzamelvonnis zijn de volgende twee vonnissen samengevoegd:
a. een
judgment of the District Court in Bydgoszczvan 9 oktober 2009 met kenmerk
XVI K 2251/09;
een
judgment of the District Court in Bydgoszczvan 10 september 2010 met kenmerk
IV K 126/10.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog negen maanden en 23 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde verzamelvonnis.
Dit verzamelvonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.2
Vervolgingsoverlevering
Het EAB vermeldt daarnaast een
decision of the District Court in Bydgoszcz on preliminary detention for the period of 14 days from the date of detention to case of the Bydgoszcz-Pólnoc District Prosecutor's Office in Bydgoszcz with file ref. PR 3 Ds 1132.10van 5 december 2017 met kenmerk
IV Kp 486/17.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit. Dit feit is eveneens omschreven in het EAB. [4]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Voor het onder 3.1 genoemde verzamelvonnis en het tweetal vonnissen dat daaraan ten grondslag ligt stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de processen die tot die beslissingen hebben geleid. Wel geldt voor al deze vonnissen dat de opgeëiste persoon steeds in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gesteld van de datum en plaats van de processen die tot de beslissingen hebben geleid. Ook is de opgeëiste persoon ervan in kennis gesteld dat een beslissing kon worden genomen wanneer hij niet op de processen zou verschijnen. Daarmee is sprake van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW doet zich dan ook niet voor.

5.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

5.1
Executieoverlevering
Voor het onder 3.1 genoemde verzamelvonnis en de twee vonnissen die daaraan ten grondslag liggen geldt het volgende.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
5.2
Vervolgingsoverlevering
Voor van de onder 3.2 genoemde beslissing geldt het volgende.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd – voldaan is aan het vereiste dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
6. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW / de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander. Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon aan de vereisten voor gelijkstelling voldoet. Maar in dit geval is het wel aannemelijk gemaakt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kan worden met een Nederlander.
Oordeel van de rechtbank over de executieoverlevering
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een aan hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank stelt vast dat uit de door de raadsman overlegde stukken niet is gebleken dat in het geval van de opgeëiste persoon sprake is van een ononderbroken rechtmatig verblijf van ten minste vijf jaren. Aan de eerste voorwaarde is dan ook niet voldaan en het verweer faalt om die reden. Dit brengt met zich mee dat de tweede voorwaarde geen bespreking behoeft.
Oordeel van de rechtbank over de vervolgingsoverlevering
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van
artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten genoemd in het EAB;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
Zoals reeds blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de executieoverlevering, voldoet de opgeëiste persoon niet aan de eerste voorwaarde. De tweede en derde voorwaarde behoeven dan ook geen bespreking.
Conclusie
Het verweer slaagt niet. De opgeëiste persoon kan niet gelijkgesteld worden met een Nederlander.

7.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
8. Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 285, 312 en 350 Wetboek van Strafrecht, 9 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en
2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Bydgoszcz, 3rd Penal Division(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en B. Yeşilgöz, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. L.J.F. Ceelie en I. van Heusden, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 29 juni 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (