ECLI:NL:RBAMS:2023:376

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
13/298035-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel in strafzaak

Op 24 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateert van 18 november 2022. De opgeëiste persoon, geboren in 1986 in Polen, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de openbare zitting op 10 januari 2023 was de opgeëiste persoon niet aanwezig, maar zijn raadsman, mr. H.G. Koopman, was wel aanwezig en verklaarde gemachtigd te zijn om de verdediging te voeren.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan, en dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de rechtszittingen in Polen. De feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn gekwalificeerd als diefstal volgens Nederlands recht.

De rechtbank heeft ook overwogen dat er in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het recht op een eerlijk proces, maar dat er geen bewijs is dat dit een concrete invloed heeft gehad op de behandeling van de strafzaak van de opgeëiste persoon. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen andere belemmeringen zijn voor de overlevering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/298035-22
RK nummer: 22/4844
Datum uitspraak: 24 januari 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 november 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op
8 juni 2022 door
the Regional Court in Poznań, 3rd Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te [naam PI] ),
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 januari 2023. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn. De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam, was wel ter zitting aanwezig. De raadsman verklaarde gemachtigd te zijn om namens zijn cliënt de verdediging te voeren.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Referte

De raadsman heeft aangegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgment of the District Court in Pilavan 31 maart 2021 met referentie
II K 829/20,
upheld by the judgment of the Regional Court in Poznán with a cumulative custodial sentenceop 14 september 2021 met referentie
IV Ka 800/21.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 11 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 10 maanden en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet aanwezig is geweest bij de processen die tot respectievelijk het vonnis en het arrest hebben geleid waarvan in het EAB melding wordt gemaakt.
In dit geval hoeft de rechtbank niet vast te stellen welke beslissing of beslissingen moeten worden getoetst aan de eisen van artikel 12 OLW, nu deze bepaling in de onderhavige zaak in geen geval aan overlevering in de weg staat.
In onderdeel d) van het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon voor zowel het proces in eerste aanleg als het proces in hoger beroep in persoon is opgeroepen. Daarbij is hij er in beide gevallen op gewezen dat er een beslissing in zijn afwezigheid kon worden genomen wanneer hij niet op het proces zou verschijnen. De opgeëiste persoon heeft bij zijn voorgeleiding bevestigd dat hij zelf hoger beroep heeft ingesteld, dat hij voor dat hoger beroep is opgeroepen en dat hij wist dat er een zitting was.
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat de weigeringsgrond van artikel
12 OLW zich niet voordoet, nu er zowel voor het proces in eerste aanleg als het proces in hoger beroep sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder a, OLW.

6.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
telkens: diefstal

7.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5, en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[naam opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznań, 3rd Criminal Division(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 januari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
2.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (