ECLI:NL:RBAMS:2023:374

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
13/752132-20 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel; toetsing van rechtsmacht en gelijkstelling met Nederlander

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in het kader van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, werd verdacht van strafbare feiten die onder de Poolse wetgeving vallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, maar dit ontsloeg de rechtbank niet van haar verplichting om een beslissing te nemen. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat zijn persoonsgegevens correct zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft de grondslag en inhoud van het EAB beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft ook de garantie van gelijkstelling met een Nederlander beoordeeld, maar oordeelde dat de opgeëiste persoon niet aan de vereisten voldeed om gelijkgesteld te worden met een Nederlander, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verbleef.

De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat zich baseerde op verjaring van het recht op strafvervolging, verworpen. Aangezien Nederland geen rechtsmacht heeft over de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, is er geen sprake van verjaring. De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank staat daarom de overlevering toe.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752132-20 (EAB II)
RK nummer: 20/6073
Datum uitspraak: 24 januari 2023
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie van 16 december 2020 bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 13 maart 2017 door
the Regional Court in Łódź, No. 18 Criminal Department(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1964,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Een op 8 november 2022 geplande behandeling van het EAB is op voorhand aangehouden vanwege persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon.
De behandeling van het EAB heeft vervolgens gelijktijdig met de behandeling van het EAB met parketnummer 13/752131-20 (EAB I) plaatsgevonden op de zitting van 10 januari 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.L.E. McGivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.T.E. Vis, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat er geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment passed by the District Court in Kutno, No. 2 Criminal Departmentvan 30 april 2003, met referentie
II Ko1 117/03. Het EAB vermeldt ook het referentienummer
Ds. 854/02 (Prosecution Service in Kutno).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [4]

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 8 en 23, te weten (respectievelijk):
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW: gelijkstelling

De raadsman verzoekt de rechtbank subsidiair [5] om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander, zodat de opgeëiste persoon, in het geval dat hij na overlevering aan de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, zijn straf vervolgens in Nederland kan ondergaan.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat door de verdediging niet door middel van concrete en objectieve informatie is aangetoond dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander.
Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten genoemd in het EAB;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel.
Op basis van de stukken die door de raadsman zijn overlegd kan niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon al ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft. Aan de eerste voorwaarde wordt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet voldaan. Om die reden behoeven de tweede en derde voorwaarde geen nadere bespreking.
Het verweer slaagt niet. De opgeëiste persoon wordt niet gelijkgesteld met een Nederlander.

6. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef onder f, OLW: verjaring

De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht om de overlevering te weigeren op grond van
artikel 9, eerste lid, aanhef onder f, OLW, omdat er naar Nederlands recht sprake is van
verjaring van het recht op strafvervolging.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond als bedoeld in
artikel 9, eerste lid, aanhef onder f, OLW, niet van toepassing is omdat Nederland geen
rechtsmacht heeft. De opgeëiste persoon kan immers niet worden gelijkgesteld met een
Nederlander.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat, nu de opgeëiste persoon niet
kan worden gelijkgesteld met een Nederlander en Nederland ook overigens geen rechtsmacht
heeft over door een vreemdeling in het buitenland gepleegde strafbare feiten zoals de
onderhavige, Nederland ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering gevraagd wordt, geen
rechtsmacht heeft kunnen uitoefenen, zoals in artikel 9, eerste lid, aanhef onder f, OLW is
vereist. Dit betekent dat geen sprake is van verjaring van het recht op strafvervolging. Het
verweer slaagt niet.

7.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [7]

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Łódź, No. 18 Criminal Department(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 januari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Zie voor het primaire standpunt van de raadsman rechtsoverweging 6.
6.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
7.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (