ECLI:NL:RBAMS:2023:3670

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
723993
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijdering uit het Interne Verwijzingsregister door ING Bank N.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser], handelend onder de naam Handelsonderneming [handelsnaam], en ING Bank N.V. [eiser] vorderde de verwijdering van zijn persoonsgegevens uit het Interne Verwijzingsregister (IVR) van ING, waarin hij was opgenomen na de beëindiging van zijn bankrelatie op 11 oktober 2022. ING had [eiser] geïnformeerd dat zijn gegevens voor een periode van acht jaar in het IVR zouden worden opgenomen vanwege onregelmatigheden in zijn financiële administratie. [eiser] betwistte de rechtmatigheid van deze registratie en stelde dat deze onterecht was, omdat er geen zwaardere verdenking van strafbare feiten tegen hem bestond.

De rechtbank heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat [eiser] zijn oorspronkelijke vorderingen had verminderd, maar tegelijkertijd een nieuwe vordering had ingesteld tot verwijdering van zijn gegevens uit het IVR. De rechtbank oordeelde dat de eisvermeerdering toelaatbaar was en dat [eiser] bevoegd was om zijn eis te wijzigen. ING voerde verweer en stelde dat [eiser] niet-ontvankelijk was in zijn vordering, omdat hij geen verzoek tot wijziging of verwijdering van gegevens had gedaan conform de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).

De rechtbank heeft geoordeeld dat de registratie van [eiser] in het IVR niet onterecht was, omdat de feiten en omstandigheden die aan de registratie ten grondslag lagen, niet als strafbare feiten konden worden gekwalificeerd. De rechtbank wees de vordering van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.872,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/723993 / HA ZA 22-820
Vonnis van 5 juli 2023
in de zaak van
[eiser], handelend onder de naam Handelsonderneming [handelsnaam] ,
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. R.H.J.M. Silvertand te Waalwijk,
tegen
ING BANK N.V.,
te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: ING,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidenteel vonnis van 7 december 2022,
- de conclusie van antwoord,
- de akte vermindering van eis,
- de akte inbreng producties van [eiser] , met één productie, en
- de mondelinge behandeling van 22 mei 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
De rechtbank verwijst naar de feiten zoals vastgesteld in het incidenteel vonnis, rov. 2. Deze feiten dienen ook in de hoofdzaak tot uitgangspunt. In aanvulling daarop zijn de volgende feiten van belang.
2.2
Bij brief van 18 november 2021 heeft ING, voor zover hier van belang, aan [eiser] geschreven:
“ (…)
Opname in het interne verwijzingsregister
Ten slotte moeten wij u mededelen dat we uw persoonsgegevens opnemen in het Interne Verwijzingsregister (IVR) voor de duur van 8 jaar. Het IVR kan alleen door de eigen financiële instelling (inclusief dochterondernemingen) worden geraadpleegd en bevat verwijzingsgegevens van (rechts)personen die direct of indirect betrokken zijn geweest bij gebeurtenissen waarbij onregelmatigheden zijn geconstateerd. Staan uw gegevens in het IVR, dan kan dit gevolgen voor u hebben. Bijvoorbeeld bij de aanvraag van producten of diensten bij ING.
(…)”
2.3
ING heeft uiteindelijk per 11 oktober 2022 de bankrelatie met [eiser] beëindigd en gegevens van [eiser] opgenomen in haar Interne Verwijzingsregister (IVR) voor een periode van acht jaar.

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1
[eiser] heeft bij voornoemde akte vermindering eis zijn vorderingen zoals uiteengezet in rov. 3, onder 1-6, van het incidenteel vonnis laten vallen. De akte bevat daarnaast een nieuwe vordering tot verwijdering van [eiser] ’s gegevens uit het IVR en het incidentenregister van ING. Op de mondelinge behandeling heeft [eiser] verklaard die vordering ten aanzien van het incidentenregister weer te laten vallen. Thans vordert [eiser] , voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. ING te bevelen om de registratie van [eiser] in het IVR te schrappen en geschrapt te houden, althans op een dusdanige wijze te wijzigen dat daaruit niet langer volgt dat [eiser] op enigerlei wijze betrokken is bij enig misdrijf, althans dat het risico bestaat dat [eiser] betrokken is zou kunnen zijn bij enig misdrijf;
2. ING te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.3
Ter onderbouwing van zijn vorderingen stelt [eiser] , kort gezegd, het volgende. [eiser] berust in de beëindiging van de bankrelatie door ING, maar niet in de registratie van zijn gegevens in het IVR. Die registratie is volgens hem niet terecht. ING heeft de bankrelatie beëindigd omdat zij haar cliëntonderzoek niet kon voltooien. In het IVR zou echter vermeld staan dat ING [eiser] verdenkt van strafbare feiten, dat [eiser] een vergroot risico zou vormen op betrokkenheid bij strafbare feiten, althans dat ING onvoldoende kan vaststellen of [eiser] zich al dan niet bezig houdt met witwassen. Dat zijn persoonsgegevens van strafrechtelijke aard. Voor registratie van dergelijke gegevens in het IVR geldt een hoge drempel: vereist is dat ten aanzien van [eiser] een zwaardere verdenking bestaat dan een redelijk vermoeden van schuld aan (in dit geval) witwassen. Die norm geldt immers ook voor registratie van strafrechtelijke persoonsgegevens in het Extern Verwijzingsregister (EVR) en Incidentenregister. Van een dergelijke verdenking is echter sprake.
3.3
ING voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Toelaatbaarheid van de eisvermeerdering van [eiser]
4.1
ING voert aan dat [eiser] weliswaar zijn oorspronkelijke eis heeft verminderd, maar tegelijkertijd een nieuwe vordering heeft ingesteld en in zoverre zijn eis heeft vermeerderd. Aanvankelijk vorderde [eiser] namelijk niet verwijdering van gegevens uit het IVR. ING refereert zich, voor wat betreft de toelaatbaarheid van deze eisvermeerdering, aan het oordeel van de rechtbank.
4.2
De eisvermeerdering van [eiser] wordt toegestaan. [eiser] is bevoegd om, zolang nog geen eindvonnis is gewezen, zijn eis te veranderen of te vermeerderen tenzij dit in strijd is met de goede procesorde (art. 130 Rv). Van strijd met de goede procesorde is in dit geval geen sprake. [eiser] heeft zijn akte een kleine maand voor de mondelinge behandeling aan ING doen toekomen (op 24 april 2023). ING heeft voldoende tijd gehad zich daarop voor te bereiden. Ook is niet gebleken dat ING in haar belangen is geschaad.
Moet ING de gegevens van [eiser] uit het IVR verwijderen?
4.3
ING voert in de eerste plaats een ontvankelijkheidsverweer. Het gaat volgens haar om gegevensverwerking in de zin van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AGV) en de Uitvoeringswet Algemene Verordening Gegevensbescherming (UAVG). [eiser] heeft echter geen verzoek tot wijziging of verwijdering van gegevens op voet van art. 17 en 21 AVG gedaan. De onderhavige procedure is niet met een dergelijk verzoek gelijk te stellen. Evenmin is deze procedure gelijk te stellen met een verzoekschriftprocedure in de zin van art. 35 UAVG. Aangezien [eiser] dus niet de door de AVG en UAVG voorgeschreven route heeft bewandeld, is hij in deze procedure niet-ontvankelijk.
4.4
In de tweede plaats stelt ING dat zij slechts de eenmanszaak van [eiser] heeft geregistreerd in de gebeurtenissenadministratie en het IVR. Daarop is de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen van toepassing. Deze registratie voldoet aan de vereisten van de Gedragscode.
4.5
De rechtbank zal eerst het inhoudelijke verweer van ING beoordelen.
4.6
Strafrechtelijke persoonsgegevens zijn zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring kunnen dragen (ECLI:NL:HR:2009:BH4720, rov. 4.4). Ter zitting heeft dhr. [naam] namens ING toelichting gegeven welke gegevens van [eiser] precies staan geregistreerd in het IVR. Hij heeft verklaard dat de eenmanszaak van [eiser] staat geregistreerd, met zijn KvK-nummer, en daarbij de volgende aantekening: “
relatie komt voor 8 jaar in het IVR met als voornaamste reden dat relatie grote cashuitgaven gedaan heeft die niet te verantwoorden zijn. Daarbij speelt mee dat relatie geen adequate boekhouding van de cashinkopen bijgehouden heeft en te weinig maatregelen neemt om zijn betrokkenheid bij heling, witwassen en andere FEC[afkorting voor ‘financial economic crime’, rb.]
uit te sluiten.
4.7
Hieruit blijkt al dat de gegevens die van (de eenmanszaak van) [eiser] in het IVR zijn geregistreerd geen strafrechtelijke persoonsgegevens zijn. Het, kort gezegd, doen van grote cashuitgaven zonder verantwoording en het niet op orde hebben van de administratie en bedrijfsvoering, zijn geen feiten en omstandigheden die een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring kunnen dragen. Daarmee is de door [eiser] voorgehouden ‘hoge drempel’ voor registratie in het IVR niet van toepassing.
4.8
[eiser] heeft nog de zorg geuit dat informatie uit het IVR mogelijk onder voorwaarden aan derden kan worden verstrekt, zoals de politie, Transactie Monitoring Nederland en andere financiële instellingen. Mevrouw Batmale heeft echter namens ING op de zitting bevestigd dat het IVR een intern register is, dat slechts raadpleegbaar is voor de afdeling veiligheidszaken van ING, en dat de informatie daarin niet voor andere financiële instellingen toegankelijk is. Zij heeft voorts verklaard er niet mee bekend te zijn, en zich ook niet te kunnen voorstellen, dat andere financiële instellingen contact zoeken met ING en vragen naar IVR registraties. Andere financiële instellingen controleren slechts de informatie in het EVR en het Incidentenregister. Dat informatie uit het IVR daadwerkelijk raadpleegbaar is voor andere financiële instellingen heeft [eiser] in dat licht onvoldoende onderbouwd.
4.9
Dat anderszins aan de voorwaarden voor registratie in het IVR op grond van de Gedragscode is voldaan, heeft [eiser] niet betwist. De rechtbank is daar overigens ook niet van gebleken. De vordering van [eiser] zal dan ook worden afgewezen. Het niet-ontvankelijkheidsverweer van ING behoeft in dat licht geen bespreking.
Proceskosten
4.1
ING heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van de volledige proceskosten. [eiser] heeft zich daartegen verzet met de stelling dat, aangezien ING ter zake geen eis in reconventie heeft ingesteld, de aanspraak op volledige proceskosten een ontoelaatbare eisvermeerdering is.
4.11
Naar het oordeel van de rechtbank kon ING haar aanspraak op vergoeding van de volledige proceskosten, die zij heeft gedaan in de conclusie van antwoord, doen als een nadere specificatie van hoe de rechter de kostenbeslissing in haar ogen behoorde in te vullen. Zij hoefde dus geen eis in reconventie in te stellen. Daarom zal aan dit bezwaar van [eiser] voorbij worden gegaan.
4.12
Ter onderbouwing van haar aanspraak heeft ING gesteld dat [eiser] , kort gezegd, heeft verzwegen dat hij voorafgaand aan het aanhangig maken van onderhavige procedure bankrekeningen bij andere banken had, waaronder bij ABN AMRO Asset Based Finance N.V., BNP Paribas Personal Finance, Grafschafter Volksbank en bunq.
4.13
[eiser] heeft hier tegenin gebracht dat hij niet opzettelijk het bestaan van de bankrekeningen heeft verzwegen omdat (i) de bankrekeningen bij ABN AMRO en BNP Paribas geen betaalrekeningen zijn maar bankrekeningen waarop uitsluitend aflossingen van krediet plaatsvinden, (ii) de bankrekening bij Grafschafter Volksbank een buitenlandse bankrekening is die tot de opzegging van de relatie door ING nauwelijks werd gebruikt, en (iii) de bankrekening bij bunq weliswaar beschikbaar was toen onderhavige procedure aanhangig werd gemaakt maar dat bunq nog bezig was met het klantonderzoek en de rekening dus nog kon worden opgezegd.
4.14
De rechtbank stelt het volgende voorop. Een volledige vergoedingsplicht (ter zake van proceskosten) is alleen denkbaar in ‘buitengewone omstandigheden’ waarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad. Hieromtrent is in het arrest ECLI:NL:HR:2012:BV7828 overwogen dat pas sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen (als grond voor een vergoedingsplicht ter zake van alle in verband met een procedure gemaakte kosten), als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM (ECLI:NL:HR:2017:2366, rov. 3.5.2).
4.15
Aan deze maatstaf is niet voldaan. Dat [eiser] heeft verzwegen dat hij over andere bankrekeningen beschikte staat in de eerste plaats los van zijn (overgebleven) vordering waarin hij verwijdering uit het IVR vordert. Bovendien is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd betwist dat de bankrekeningen bij ABN AMRO en BNP Paribas betaalrekeningen zijn. Ten aanzien van de overige bankrekeningen acht de rechtbank de verklaring van [eiser] aannemelijk dat hij die niet verwijtbaar heeft verzwegen. Een vordering tot voortzetting van de bankrelatie met ING, levert geen misbruik van procesrecht op de enkele grond dat over bankrekeningen bij andere banken kan worden beschikt. [eiser] kan alsnog voldoende belang hebben bij die vordering. Dat hij over bankrekeningen bij andere banken beschikt maakt zijn vordering hooguit minder kansrijk.
4.16
Een vergoeding van de volledige proceskosten zal dus niet worden toegewezen. [eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de gebruikelijke proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van ING als volgt vastgesteld:
- griffierecht
676,00
- kosten getuigen
0,00
- kosten deskundigen
0,00
- overige kosten
0,00
- salaris advocaat
1.196,00
(2,00 punten × € 598,00)
Totaal
1.872,00

5.De beslissing

De rechtbank
1. wijst af het gevorderde,
2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van ING tot dit vonnis vastgesteld op € 1.872,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
3. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2023.