In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser], handelend onder de naam Handelsonderneming [handelsnaam], en ING Bank N.V. [eiser] vorderde de verwijdering van zijn persoonsgegevens uit het Interne Verwijzingsregister (IVR) van ING, waarin hij was opgenomen na de beëindiging van zijn bankrelatie op 11 oktober 2022. ING had [eiser] geïnformeerd dat zijn gegevens voor een periode van acht jaar in het IVR zouden worden opgenomen vanwege onregelmatigheden in zijn financiële administratie. [eiser] betwistte de rechtmatigheid van deze registratie en stelde dat deze onterecht was, omdat er geen zwaardere verdenking van strafbare feiten tegen hem bestond.
De rechtbank heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat [eiser] zijn oorspronkelijke vorderingen had verminderd, maar tegelijkertijd een nieuwe vordering had ingesteld tot verwijdering van zijn gegevens uit het IVR. De rechtbank oordeelde dat de eisvermeerdering toelaatbaar was en dat [eiser] bevoegd was om zijn eis te wijzigen. ING voerde verweer en stelde dat [eiser] niet-ontvankelijk was in zijn vordering, omdat hij geen verzoek tot wijziging of verwijdering van gegevens had gedaan conform de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
De rechtbank heeft geoordeeld dat de registratie van [eiser] in het IVR niet onterecht was, omdat de feiten en omstandigheden die aan de registratie ten grondslag lagen, niet als strafbare feiten konden worden gekwalificeerd. De rechtbank wees de vordering van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.872,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.