In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, vorderde eiser [eiser] betaling van schadevergoeding van gedaagde [gedaagde] naar aanleiding van schade aan een huurwoning. De huurovereenkomst liep van 24 november 2021 tot 1 februari 2022, waarbij gedaagde de woning huurde voor € 1.350,00 per maand. Eiser stelde dat er schade was ontstaan door de aanwezigheid van een hennepplantage en wateroverlast, en vorderde in totaal € 37.655,47, inclusief herstelkosten, gederfde huur en een contractuele boete. Gedaagde ontkende de schade te hebben veroorzaakt en betwistte de omvang van de schade. De kantonrechter oordeelde dat eiser de bewijslast had om aan te tonen dat de schade door gedaagde was veroorzaakt, aangezien er geen opnamestaat bij aanvang van de huur was opgemaakt. De rechter concludeerde dat gedaagde aansprakelijk was voor de schade aan de vloer, begroot op € 1.119,08, en voor de gederfde huur van februari 2022, ter hoogte van € 1.350,00. De overige vorderingen van eiser werden afgewezen, waaronder de boete en de gederfde huur voor de periode van februari tot augustus 2022. Gedaagde werd veroordeeld tot betaling van in totaal € 2.469,08, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.