2.2Voor het overige zijn de door de kantonrechter vastgestelde feiten in hoger beroep niet in geschil en dienen die derhalve ook het hof als uitgangspunt. Die feiten zijn, voor zover in hoger beroep van belang en waar nodig aangevuld met andere onomstreden feiten, de volgende.
a. [geïntimeerde] heeft met ingang van 1 november 2017 aan [appellant] een gedeeltelijk gestoffeerde kamer verhuurd met eigen keuken en gebruik van een gemeenschappelijke badkamer. De huurprijs inclusief kosten bedroeg in 2020 € 545,= per maand.
b. In artikel 7 van de huurovereenkomst is bepaald:
Huurder zal na afloop van de gestelde huurtermijn er zorg voor dragen dat de woonruimte volledig en behoorlijk en ontruimd ter vrije beschikking van verhuurder gesteld zal worden met afgifte der sleutels. (…)
c. In artikel 12 van de huurovereenkomst is bepaald:
Partijen dienen bij oplevering van het gehuurde een inspectierapport in te vullen en te ondertekenen, waarop vermeld zal zijn staat van onderhoud, eventuele gebreken en roerende goederen van verhuurder. Schade aan deze goederen anders dan normaal gebruik en/of slijtage en te wijten aan schuld van huurder, dient door huurder aan verhuurder te worden vergoed op basis van vervangingswaarde.
d. Bij dagvaarding van 15 juli 2020 heeft [geïntimeerde] in kort geding ontruiming van het gehuurde gevorderd en betaling van achterstallige huur, met rente en kosten. [appellant] heeft in die procedure in conventie een beroep gedaan op opschorting van de huurpenningen op grond van gebreken en verrekening met te veel betaalde huurpenningen en in reconventie dezelfde vorderingen ingesteld als in de onderhavige procedure. Tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding op 24 augustus 2020 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten, die als volgt luidt:
Partijen hebben de volgende vaststellingsovereenkomst gesloten.
1. De huurovereenkomst tussen partijen zal met wederzijds goedvinden eindigen per 1 oktober 2020.
2. [appellant] zal het gehuurde voor 1 oktober 2020 leeg en in onbewoonde staat hebben verlaten. [appellant] zal zorg dragen voor het inleveren van de sleutels uiterlijk 30 september 2020.
3. [appellant] zal over de maand september 2020 aan [geïntimeerde] een bedrag van € 227,00 betalen ter zake de huur over deze maand. Huurvorderingen over de hieraan voorafgaande periode worden door [geïntimeerde] kwijtgescholden. [appellant] ziet op zijn beurt af van zijn vorderingen op grond van terugbetaling.
4. De huurbetaling zal door [appellant] worden voldaan voor 1 september 2020 op de bij hem bekende rekening van [geïntimeerde] .
5. [geïntimeerde] zal aan [appellant] na betaling van de huurpenningen over de maand september 2020 in overleg een positieve verhuurdersverklaring verstrekken, die hem dan voor 1 oktober 2020 zal worden toegezonden.
6. Partijen verlenen elkaar na uitvoering van het bovenstaande finale kwijting van al hetgeen zij in het kader van deze procedure gevorderd hebben.
7. Indien en voor zover [appellant] bovenstaande afspraken stipt nakomt, zullen partijen eveneens overgaan tot royement van de bodemprocedure en zal [appellant] zijn procedure bij de Huurcommissie intrekken. Indien [appellant] zijn afspraken niet nakomt, zal worden voortgeprocedeerd in de bodemprocedure.
8. Partijen dragen ieder de eigen proceskosten en stemmen in met doorhaling van de onderhavige procedure.
e. Op 28 augustus 2020 heeft [appellant] € 227,= voldaan, zijnde de overeengekomen huur voor september 2020.
f. Bij e-mail van 17 september 2020 heeft de advocaat van [appellant] aan [geïntimeerde] laten weten dat de verhuizing gepland was op 26 en 27 september 2020.
g. Op 22 september 2020 heeft [appellant] per sms aan [geïntimeerde] laten weten dat hij toch in het gehuurde zou blijven omdat het hem niet lukte te verhuizen als [geïntimeerde] hem niet € 2.500,= zou betalen.
h. Op 24 september 2020 heeft [geïntimeerde] het proces-verbaal van de gerechtelijke schikking aan [appellant] laten betekenen.
i. Op of omstreeks 27 september 2020 heeft [appellant] het gehuurde verlaten.
j. Bij e-mail van 28 september 2020 aan de advocaat van [appellant] heeft de advocaat van [geïntimeerde] [appellant] aansprakelijk gesteld voor opleveringsschade. Daarop heeft de advocaat van [appellant] geantwoord dat haar cliënt zich had gehouden aan de afspraken. In reactie hierop heeft de advocaat van [geïntimeerde] dezelfde dag aan de advocaat van [appellant] geschreven dat hij uit haar reactie opmaakte dat [appellant] niet genegen was het verzuim te herstellen.
k. Bij e-mail van 30 september 2020 heeft de advocaat van [geïntimeerde] [appellant] aansprakelijk gesteld voor schade ten bedrage van € 8.966,90, te vermeerderen met wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten van € 996,25 en de kosten voor het exploot van betekening.
l. Bij brief van 12 oktober 2020 heeft de advocaat van [geïntimeerde] de partiële ontbinding van de vaststellingsovereenkomst van 24 augustus 2020 ingeroepen.
m. Op 13 oktober 2020 heeft [appellant] de door hem aangespannen procedures bij de Huurcommissie ingetrokken.