ECLI:NL:RBAMS:2023:3521

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
13/105002-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor seksueel binnendringen van iemand in staat van verminderd bewustzijn

Op 31 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel binnendringen van een aangeefster, terwijl hij wist dat zij in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 30 december 2022, waarbij de aangeefster, na een avond met vrienden en het consumeren van alcohol, zich niets kon herinneren van de seksuele handelingen die plaatsvonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks waarschuwingen van vrienden over de toestand van de aangeefster, seks met haar heeft gehad. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat de aangeefster in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde, en dat hij daarmee de wet overtrad. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 5.000,- aan immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/105003-21 (Promis)
Datum uitspraak: 31 mei 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 mei 2023. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G. Dankers, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.A.C. ter Steeg, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] en de toelichting die daarop door mr. S.S. van Gijn is gegeven. [aangeefster] heeft daarnaast het spreekrecht uitgeoefend.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 30 december 2022 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan het seksueel binnendringen van [aangeefster] , terwijl hij wist dat zij in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn dan wel lichamelijke onmacht verkeerde.
De tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt hier als ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het seksueel binnendringen van aangeefster, terwijl hij wist – dan wel bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard – dat zij in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, vanwege gebrek aan bewijs voor het door aangeefster verkeren in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht tijdens de seksuele handelingen. Subsidiair heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit omdat het dossier geen bewijs bevat voor de wetenschap van verdachte van een staat van aangeefster zoals tenlastegelegd tijdens de seksuele handelingen. Op basis van het dossier kan enkel worden vastgesteld dat aangeefster zich rond middernacht slecht voelde. Hoe aangeefster er aan toe was op het moment dat de seksuele handelingen begonnen, is niet duidelijk. Over de gebeurtenis heeft verdachte consistent verklaard. Hij heeft de seks als positief ervaren en is ervan geschrokken dat aangeefster zich niets van de seks kan herinneren. Verdachte heeft ook op geen enkel moment iets verklaard over de staat van aangeefster waaruit de tenlastegelegde wetenschap zou kunnen blijken.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
In de nacht van 29 op 30 december 2020 vierde aangeefster [aangeefster] samen met een aantal vrienden, waaronder verdachte, een verlaat kerstfeestje bij haar vriendin [naam 1] in haar woning in Amsterdam. Er werden drankspelletjes gespeeld. Daarbij heeft aangeefster een glas leeggedronken met een mix van sterke drank, waarna bij aangeefster ‘het licht is uitgegaan’. [2] Aangeefster werd de volgende dag wakker in het bed van [naam 1] en kreeg van [naam 1] te horen dat zij en verdachte seks hadden gehad. Aangeefster weet zich hier niets van te herinneren. [3] Wel geeft zij aan dat zij die ochtend aan haar lichaam kon voelen dat zij vaginaal gepenetreerd was. Ook vond zij die dag een schaamhaar in haar mond. [4]
Uit de verklaringen van haar vrienden komt naar voren dat aangeefster erg dronken was en heeft overgegeven, waarna zij in de badkamer enige tijd onder de douche heeft gestaan waarbij [naam 1] en [naam 2] haar moesten ondersteunen. [5] Aangeefster was niet meer aanspreekbaar. [6]
Na het douchen is aangeefster op bed gelegd, waar verdachte op dat moment ook lag. Voordat verdachte in de slaapkamer op bed ging liggen heeft [naam 2] hem gezegd dat aangeefster dronken was en ook in bed ging liggen. Daarbij heeft hij als waarschuwing gegeven dat hij liever had dat verdachte niets met haar ging doen. [7] Toen [naam 2] enige tijd later naar de wc ging, kwam verdachte de slaapkamer uit. Verdachte vertelde toen aan [naam 2] dat hij seks heeft gehad met aangeefster. [8]
Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster met zijn penis vaginaal heeft gepenetreerd, dat hij haar heeft gebeft en dat aangeefster hem heeft gepijpt. [9] Hij ontkent echter dat zij bewusteloos of in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Het initiatief voor de seksuele handelingen kwam volgens verdachte mede vanuit aangeefster.
Op grond van bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat bewezen is dat verdachte aangeefster seksueel is binnengedrongen, terwijl zij in staat van verminderd bewustzijn verkeerde. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank beschouwt als vaststaand dat tussen aangeefster en verdachte seksuele handelingen hebben plaatsgevonden in de nacht van 30 december 2020. Hoewel alleen verdachte weet welke seksuele handelingen precies zijn verricht, ziet de rechtbank in de verklaring van aangeefster – dat zij de ochtend na het voorval aan haar lichaam kon voelen dat penetratie had plaatsgevonden en dat zij die dag een schaamhaar in haar mond heeft gevonden – voldoende ondersteunend bewijs bij de verklaring van verdachte waarin hij erkend dat hij in de bewuste nacht seks met aangeefster heeft gehad om de in rubriek 5 genoemde seksuele handelingen bewezen te kunnen verklaren. Daarbij vindt de rechtbank de verklaring van getuige [naam 2] , die heeft verklaard dat verdachte hem die nacht heeft verteld dat hij seks met aangeefster had, hier ook ondersteunend voor.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of aangeefster op het moment van de seksuele handelingen verkeerde in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht en of verdachte daarvan wist.
Van bewusteloosheid of lichamelijke onmacht is onvoldoende gebleken. Ten aanzien van het verminderd bewustzijn ligt dit anders. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de wetgever met artikel 243 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) ook bescherming heeft willen bieden aan personen die, hoewel niet onmachtig of gedwongen, in hun (half)slaap onvrijwillig in seksuele handelingen worden betrokken (Hoge Raad 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:465). Bij het verminderd bewustzijn gaat het om een situatie tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn in, waarbij van de persoon in redelijkheid niet kan worden verwacht weerstand te bieden aan seksuele verlangens van een ander. Daarbij kan men ook denken aan situaties waarin de persoon zich bevindt in een roes als gevolg van het innemen van alcohol of drugs (Kamerstukken II 2001/2002, 27745, 6, p. 22).
Uit de getuigenverklaringen van [naam 1] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 2] en de verklaring van aangeefster zelf, leidt de rechtbank af dat aangeefster na het spelen van de drankspellen, zodanig dronken was, dat zij zich zoals voornoemd in een staat van verminderd bewustzijn bevond. Aangeefster moest overgeven, kon haar nek niet meer omhoog houden, had geen controle over haar lichaam, sloeg wartaal uit en had tot aan bed ondersteuning nodig van anderen, die afspraken om het kwartier even bij haar te gaan kijken hoe het met haar ging. Aangeefster kon zich de dag na het voorval bovendien niks meer herinneren. Dat aangeefster die nacht, op zijn hoogst na een paar uren, zodanig zou zijn hersteld dat zij op het moment van de seks met verdachte bij machte zou zijn om tegen diens seksuele verlangens weerstand te bieden, dan wel dat zij mede het initiatief tot seksueel contact zou hebben genomen, vindt de rechtbank niet aannemelijk.
Dat de verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster in een toestand van verminderd bewustzijn verkeerde, leidt de rechtbank af uit de verklaring van verdachte dat hij aangeefster in voornoemde staat in de badkamer had gezien en dat hij zich op dat moment zorgen over haar maakte. [10] Bovendien heeft getuige [naam 2] , die langdurig in de nabijheid van aangeefster is geweest en duidelijk heeft gezien hoe aangeefster er die avond aan toe was, verdachte extra ‘gewaarschuwd’ over de staat waarin aangeefster zich bevond. Door desondanks korte tijd later met aangeefster seks te hebben heeft verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij in een toestand van verminderd bewustzijn verkeerde.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de enkele omstandigheid dat aangeefster (mogelijk) ook zelf avances zou hebben gemaakt in de richting van de verdachte, niet zonder meer afdoet aan de strafwaardigheid van het feit, omdat het in dat geval op de weg van de verdachte had gelegen om – gelet op haar toestand – daar niet op in te gaan (vgl. Gerechtshof Amsterdam 1 september 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2627).

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in dit vonnis genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 30 december 2020 te Amsterdam, met [aangeefster] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, immers was zij, die [aangeefster] , onder invloed van alcohol, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , te weten
- het likken met zijn tong aan de vagina van die [aangeefster] en
- het brengen van zijn, verdachtes penis, in de mond van die [aangeefster] en
- het brengen van zijn, verdachtes penis, in de vagina van die [aangeefster] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr gevorderd, inhoudende een contactverbod met [aangeefster] , voor de duur van drie jaren.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om verdachte vrij te spreken. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de eis van de officier van justitie aanzienlijk te matigen en een voorwaardelijk deel op te leggen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het seksueel misbruiken van het slachtoffer, door seksueel bij haar binnen te dringen terwijl hij zich ervan bewust was dat zij in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Verdachte deed dit op een feestje bij vrienden thuis, een plek waar het slachtoffer zich bij uitstek veilig had moeten kunnen voelen. Door op deze wijze te handelen, heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit, de persoonlijke levenssfeer en de seksuele vrijheid van het slachtoffer. Verdachte heeft geprofiteerd van de gelegenheid die zich voordeed en heeft op dat moment enkel oog gehad voor de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens, zonder zich te bekommeren om het grensoverschrijdende van zijn handelen en de consequenties daarvan voor het slachtoffer. De ervaring leert dat slachtoffers van dit soort feiten langdurig de nadelige gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Het onderhavige slachtoffer is daarop geen uitzondering. Zij heeft ter terechtzitting haar slachtofferverklaring voorgelezen. Daaruit komt op een invoelbare wijze naar voren hoe traumatisch deze gebeurtenis voor haar is geweest en welke gevolgen deze voor haar heeft gehad. Zij is in de ziektewet terecht gekomen, heeft trauma therapie ondergaan en ervaart tot op heden dissociatie bij mannelijk contact. Zij ervaart nog steeds gevoelens van schaamte en heeft bijna dagelijks paniekaanvallen. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 29 maart 2023, waaruit blijkt dat hij in 2013 eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met het advies van Reclassering Nederland van 3 mei 2023.
Overschrijding redelijke termijn
De onderhavige strafzaak dient meer dan twee jaar nadat de verdachte voor het eerst na zijn aanhouding door de politie is verhoord, hetgeen een schending oplevert van het aan verdachte toekomende recht op berechting binnen een redelijke termijn. De overschrijding van de redelijke termijn wordt door de rechtbank vastgesteld op (ongeveer) twee maanden.
De rechtbank ziet in deze omstandigheden en rekening houdend met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Zonder overschrijding van de redelijke termijn was de rechtbank, alles afwegende, op een straf van 13 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren uitgekomen. Rekening houdend met genoemde termijnoverschrijding vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Aan de proeftijd zullen ter voorkoming van recidive de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd, te weten een meldplicht en ambulante behandeling.
Door de officier van justitie is voorts verzocht tot oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer. Aangezien niet is gebleken dat deze maatregel nodig is ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van het (opnieuw) begaan van strafbare feiten, wordt van de oplegging van deze maatregel afgezien.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [aangeefster] vordert in totaal € 13.245,-, waarvan € 1.245,- aan vergoeding van materiële schade en € 12.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de gevorderde materiële schade heeft de raadsvrouw aangevoerd dat deze niet is onderbouwd. Nu nader onderzoek naar deze schadeposten een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, verzoekt zij de benadeelde partij in dit gedeelte van haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw verzocht een bedrag van maximaal € 2.500,- toe te kennen.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De gevorderde materiële schadevergoeding
De vordering is betwist. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde materiële schade is onvoldoende onderbouwd, nu geen stukken zijn aangevoerd waaruit blijkt dat benadeelde de gevorderde kosten heeft gemaakt of waaruit kan worden opgemaakt dat deze kosten (volledig) voortvloeien uit het bewezenverklaarde.
De benadeelde partij zal, gelet op het voorgaande, niet-ontvankelijk worden verklaard in het materiële gedeelte van haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De gevorderde immateriële schadevergoeding
De rechtbank is van oordeel dat vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien zij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op
€ 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangeefster] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 5.000,00 (vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 243 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
met iemand van wie hij weet dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze
gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt daarbij als
bijzondere voorwaarden:
Meldplicht:
Veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres: [adres] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling:
Veroordeelde laat zich behandelen door De Waag Nederland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] toetot een bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro)aan vergoeding van
immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (30 december 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij
voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [aangeefster] aan de Staat€ 5.000,00 (vijfduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (30 december 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor
zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. P. Sloot en A.L. Rinsma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Bergsma, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 mei 2023.
Bijlage - Tenlastelegging
[…]
.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte (p. 5, tweede en derde alinea).
3.Proces-verbaal van aangifte (p. 5, laatste alinea).
4.Proces-verbaal van verhoor [aangeefster] van 31 mei 2022, afgelegd bij de rechter-commissaris.
5.Processen verbaal van verhoor getuigen [naam 1] , (p. 47 onderaan en p. 48), [naam 3] (p. 41 en 42, derde vraag), [naam 2] (p. 77) .
6.Verklaring [naam 4] (p. 75, eerste alinea).
7.Verklaring [naam 2] (p. 79, derde alinea van onder).
8.Verklaring [naam 2] (p. 78, midden).
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 oktober 2021, p. 2, zesde alinea).
10.De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 17 mei 2023 heeft afgelegd.